ECLI:NL:OGEAA:2019:552

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201902297
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse nationaliteit verzoekster

In deze zaak gaat het om een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoekster, die op 29 mei 2019 door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie in bewaring is gesteld. De rechter-commissaris heeft op 3 juni 2019 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is. Op 10 juli 2019 heeft de verzoekster een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De behandeling van het verzoek vond plaats op 14 augustus 2019, waarbij de verzoekster in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.F.M. Zara, terwijl de minister vertegenwoordigd was door mr. V.M. Emerencia.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoekster niet rechtmatig in Aruba verblijft en dat zij de rechtsplicht heeft om Aruba te verlaten. De verzoekster heeft echter geweigerd medewerking te verlenen aan haar uitzetting. De rechter-commissaris heeft ook opgemerkt dat de verzoekster in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar dat deze kwestie niet in deze procedure kan worden beoordeeld. De rechter-commissaris heeft uiteindelijk geconcludeerd dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is en heeft het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling afgewezen.

De beschikking is gegeven op 21 augustus 2019 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2019
VrZ AUA201902297

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
op het verzoek van:

[ Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.F.M. Zara.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 29 mei 2019 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister) de inbewaringstelling van verzoekster bevolen.
Op 3 juni 2019 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 10 juli 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 augustus 2019. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.M. Emerencia (DWJZ).
Uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2
.Het oordeel van de rechter-commissaris van 3 juni 2019 dat de inbewaringstelling rechtmatig is, is een in rechte onaantastbaar oordeel en is daarom in deze procedure niet meer in geding. In deze procedure ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. Bij het beantwoorden van die vraag is in het bijzonder van belang of, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van verzoekster en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
3. Vaststaat dat verzoekster niet rechtmatig in Aruba verblijft, zodat op haar de rechtsplicht rust Aruba te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat zij volledige medewerking dient te verlenen aan iedere poging van de minister om terugkeer naar haar land van herkomst of enig ander land waar haar toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Ter zitting heeft de minister onweersproken te kennen gegeven dat verzoekster weigert medewerking te verlenen aan haar uitzetting. Voor het overige doet zich geen beletsel voor uitzetting voor.
4. Verzoekster betoogt dat zij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, nu zij een minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit heeft. Zij wenst dan ook in de gelegenheid te worden gesteld om een verzoek om verlening van een zodanige vergunning in te dienen.
5. De vraag of verzoekster voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in aanmerking komt, dient niet in deze procedure beoordeeld te worden, maar in een eventuele procedure ter verkrijging van een zodanige vergunning. De enkele omstandigheid dat verzoekster, zoals ter zitting is gesteld, het voornemen heeft om een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in te dienen, maakt het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de minister ter zitting onbetwist te kennen heeft gegeven dat verzoekster gedurende de periode dat de inbewaringstelling voortduurt, een derde kan machtigen om dat verzoek namens haar in te dienen.
6. Bij afweging van alle betrokken belangen komt de rechter-commissaris tot het oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter-commissaris, op 21 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.