In deze zaak gaat het om een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoekster, die op 29 mei 2019 door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie in bewaring is gesteld. De rechter-commissaris heeft op 3 juni 2019 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is. Op 10 juli 2019 heeft de verzoekster een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De behandeling van het verzoek vond plaats op 14 augustus 2019, waarbij de verzoekster in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.F.M. Zara, terwijl de minister vertegenwoordigd was door mr. V.M. Emerencia.
De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoekster niet rechtmatig in Aruba verblijft en dat zij de rechtsplicht heeft om Aruba te verlaten. De verzoekster heeft echter geweigerd medewerking te verlenen aan haar uitzetting. De rechter-commissaris heeft ook opgemerkt dat de verzoekster in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar dat deze kwestie niet in deze procedure kan worden beoordeeld. De rechter-commissaris heeft uiteindelijk geconcludeerd dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is en heeft het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling afgewezen.
De beschikking is gegeven op 21 augustus 2019 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van de griffier.