ECLI:NL:OGEAA:2019:564

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201804021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding door werknemer tegen Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de verzoekster, een werknemer van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een verzoek ingediend om schadevergoeding. De verzoekster was in loondienst bij de SVB en had een arbeidsovereenkomst die op 3 mei 2004 was gesloten. In de arbeidsovereenkomst was een pensioenregeling opgenomen, maar de verzoekster heeft zich nooit aangemeld voor deze regeling. De SVB heeft in 2005 de ingehouden pensioenbijdragen terugbetaald aan de verzoekster, omdat zij geen pensioenregeling had afgesloten. In 2005 is de arbeidsovereenkomst gewijzigd, waarbij de SVB een pensioenregeling bij het APFA heeft getroffen. De verzoekster heeft in 2016 haar pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt sindsdien een ouderdomspensioen.

In januari 2018 heeft de gemachtigde van de verzoekster de SVB aangesproken op het niet opbouwen van pensioen en heeft de verzoekster een schadevergoeding van Afl. 198.186,-- geëist. De SVB heeft verweer gevoerd en betwist dat de verzoekster recht heeft op de gevraagde schadevergoeding. Het Gerecht heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de SVB niet verplicht was om de verzoekster aan te melden voor de pensioenregeling, aangezien zij herhaaldelijk had aangegeven geen deel te willen nemen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek en heeft de vorderingen afgewezen. De verzoekster is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de SVB.

Uitspraak

Beschikking van 20 augustus 2019
Behorend bij E.J. no. AUA201804021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: de SVB,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden ter terechtzitting van dinsdag 7 mei 2019 om 11:30 uur.
1.2 [
verzoekster] is in persoon ter zitting verschenen. De SVB is verschenen bij zijn gemachtigde. [verzoekster] heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. De SVB heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoekster].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
verzoekster] is op 1 mei 2004 voor de bepaalde tijd van één jaar in loondienst getreden van de SVB krachtens een daartoe tussen partijen op 3 mei 2004 gesloten arbeidsovereenkomst, welke nadien voor onbepaalde tijd is voorgezet (hierna: de arbeidsovereenkomst). Artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst luidde tot 1 mei 2005 als volgt:

De werknemer krijgt een bijdrage van 5% van zijn/haar vaste bezoldiging met de doelstelling een pensioenregeling te sluiten met de ING FATUM. Deze bijdrage wordt maandelijks afgedraagt aan de ING FATUM.”.
2.3 [
verzoekster] heeft zich nooit aangemeld bij de ING FATUM voor het sluiten van een pensioenregeling. In 2005 heeft de SVB de ten behoeve van de pensioenregeling van [verzoekster] bij ING FATUM van haar bezoldiging ingehouden gelden daarom terugbetaald aan [verzoekster].
2.4
Bij nadere overeenkomst van 13 oktober 2005 hebben partijen voormeld artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst gewijzigd. Artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst luidt met ingang van 1 mei 2005:

De werkgever heeft voor de werknemer een pensioenregeling getroffen. De werkgever heeft krachtens de Landsverordening privatisering APFA de APFA als ondernemingspensioen aan zich verbonden.”.
2.5 [
verzoekster] heeft op 27 september 2016 de voor haar geldende pensioengerechtigde leeftijd van 61 jaar bereikt; zij ontvangt vanaf 1 oktober 2016 een AOV ouderdomspensioen.
2.6
De aan de SVB gerichte brief van de toenmalige gemachtigde van [verzoekster] van 16 januari 2018 vermeldt onder meer:

De Sociale Verzekeringsbank heeft vanaf 2005 nagelaten pensioen voor cliënte op te bouwen en dus in strijd gehandeld met de wet. (…). Cliënte heeft conform haar arbeidsovereenkomst en de wet recht op pensioen. Desalniettemin is cliënte bereid om de Sociale verzekeringsbank één laatste mogelijkheid te bieden om uw verplichtingen voorvloeiend uit de wet en de arbeidsovereenkomst na te komen. Cliënte is bereid onderhavige zaak te schikken middels het werkgeversgedeelte en het misgelopen rendement vanaf het jaar 2005 aan cliënte af te dragen.”.
2.7
Partijen zijn geen schikking overeengekomen. De SVB heeft evenwel verklaard dat hij zijn aan [verzoekster] voorgelegde doch door haar niet aanvaarde voorstel, om aan haar - gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Landverordening leeftijdsgrens werknemers Landsloterij, Sociale Verzekeringsbank en Volkskredietbank van Aruba - een uitkering van maandelijks Afl. 792,-- bij wijze van pensioen uit te keren te handhaven en alsnog gestand te doen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de SVB veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen een schadevergoeding ad Afl. 198.186,-- op grond van “
ernstige nalatigheid” van de SVB als zijnde haar werkgever.
3.2
De SVB voert verweer en concludeert dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van de SVB wordt daarom verworpen.
4.2
In het licht van de hiervoor vermelde feitelijkheden heeft de SVB onbestreden gesteld dat het voor werknemers van de SVB, waaronder begrepen [verzoekster], niet verplicht was om deel te nemen aan een pensioenregeling bij het APFA en dat dit door de SVB kenbaar is gemaakt aan [verzoekster] bij brief van 27 september 2005. Verder heeft de SVB in dit verband onbestreden gesteld dat het hiervoor onder 2.4 vermelde nader tussen partijen overeengekomen artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] onverlet laat dat zij afstand kan doen van de mogelijkheid om als deelnemer van het APFA te worden aangemeld.
4.3
In het licht van de onder 4.2 vermelde vaststaande stellingen heeft de SVB voorts gesteld dat [verzoekster] op enige momenten in 2005 haar keuze om niet als deelnemer van het APFA te worden aangemeld herhaaldelijk kenbaar heeft gemaakt aan het hoofd van de afdeling Human Resources van de SVB. Tot slot heeft de SVB gesteld dat de per 1 januari 2015 in werking getreden Landsverordening Algemeen Pensioen niet van toepassing is op [verzoekster] omdat de SVB toen reeds verbonden was aan een ondernemingspensioenfonds bij het APFA (van deelname aan welk fonds [verzoekster] afstand heeft gedaan). Ook die stellingen heeft [verzoekster] niet betwist, zodat ook die komen vast te staan.
4.4
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt zonder nadere toelichting of uitleg – die evenwel ontbreekt - niet in te zien dat de SVB het nader tussen partijen overeengekomen artikel 4.4 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst dient na te komen of dat de SVB jegens [verzoekster] onzorgvuldig (en daarom onrechtmatig) heeft gehandeld door haar niet in overeenstemming met dat artikel 4.4 aan te melden bij het APFA als deelnemer aan een voor haar gesloten pensioenvoorziening.
4.5
Vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [verzoekster] zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Meer in het bijzonder faalt het onder randnummer 8. van haar verzoekschrift neergelegde beroep van [verzoekster] op het gelijkheidsbeginsel, nu dat beroep feitelijke grondslag mist. Met name is gesteld noch gebleken dat één of meer andere werknemers van de SVB net als [verzoekster] afstand hebben gedaan van de met de SVB overeengekomen mogelijkheid om bij het APFA te worden aangemeld als deelnemer aan een pensioenregeling maar evenwel via de SVB een pensioenvoorziening hebben opgebouwd bij het APFA.
4.6 [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SVB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 7).

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoekster] verzochte;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SVB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,--.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2019.