ECLI:NL:OGEAA:2019:581

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
AUA201902594
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executie van eerder vonnis in kort geding met betrekking tot natuurgebieden en dwangsommen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba een verbod op de executie van een eerder vonnis in kort geding van 7 juni 2016, waarin aan de Stichting Aruba Birdlife Conservation (ABC) dwangsommen waren opgelegd. Het Land stelde dat het vonnis niet was overtreden en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De zaak werd behandeld op 4 september 2019, na een mondelinge behandeling op 15 augustus 2019.

Het Gerecht oordeelde dat het Land geen dwangsommen had verbeurd, omdat het tijdig had gehandeld en de percelen niet in erfpacht had uitgegeven. ABC had echter gesteld dat het Land niet tijdig had voldaan aan het vonnis, wat leidde tot de verbeurdverklaring van dwangsommen. Het Gerecht volgde het standpunt van het Land dat de percelen inmiddels als natuurgebied waren aangemerkt, waardoor het eerdere vonnis zijn werking had verloren.

Het Gerecht oordeelde dat ABC in redelijkheid niet kon eisen dat het Land binnen twee dagen aan het vonnis voldeed, en dat een redelijke termijn van ten minste tien dagen had moeten worden gegeven. Uiteindelijk werd beslist dat ABC het eerdere vonnis niet mocht executeren en dat er een dwangsom van Afl. 1.275.000,-- zou worden opgelegd voor het geval ABC het verbod overtrad. ABC werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, omdat het Land werd bijgestaan door ambtenaren.

Uitspraak

Vonnis van 4 september 2019
Behorend bij K.G. AUA201902594
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia en dhr. A. Lumenier (DWJZ),
tegen:
DE STICHTING ARUBA BIRDLIFE CONSERVATION,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: ABC,
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden ter terechtzitting van donderdag 15 augustus 2019 om 09:00 uur.
1.2
Het Land is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigden, die werden vergezeld door dhr. [Naam 1] (ambtenaar werkzaam bij de DIP). ABC is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [Naam 2] (bestuurslid ABC). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Het Land vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis kosten rechtens:
primair
-ABC verbiedt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van dit Gerecht van 7 juni 2016 in de zaak met als nummer KG 1224/2016 (hierna: het vonnis) te executeren omdat het Land het in dat vonnis neergelegde verbod en bevel niet heeft overtreden zodat het geen dwangsommen heeft verbeurd, en bepaalt dat ABC ten behoeve van het Land een door het Gerecht te bepalen dwangsom verbeurt indien zij dat verbod overtreedt;
subsidiair
-mogelijk verbeurde dwangsommen opheft althans matigt tot nihil omdat ABC gelet op de gegeven omstandigheden misbruik maakt van recht;
meer subsidiair
-mogelijk verbeurde dwangsommen schorst totdat in een bodemprocedure is geoordeeld omtrent de verschuldigdheid daarvan.
2.2
ABC voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door het Land verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van het Land bij het door hem verzochte ligt besloten in de aard daarvan en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2
Het dictum van het vonnis luidt voorzover thans van belang:

verbiedt het Land om de percelen met de kadastrale aanduiding Land Aruba, Eerste Afdeling, Sectie K, nrs. 4314, 4315 en 4316, in erfpacht dan wel anderszins in gebruik uit te geven met het doel daarop met het ROP strijdige activiteiten toe te laten;
bepaalt dat het Land een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt en verschuldigd is aan ABC van Afl. 250.000,= voor elke overtreding van het hiervoor gegeven verbod;
gelast het Land om handhavend op treden tegen elke activiteit op voormelde percelen die een verdere aantasting vormt van de uit de aanduiding als “groengebied” in het ROP voortvloeiende bestemming;
bepaalt dat het Land een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt en verschuldigd is aan ABC van Afl 250.000,= voor elke dag of elk gedeelte van een dag dat het Land in gebreke is om aan de hiervoor gegeven last te voldoen, met een maximum van Afl. 10.000.000,=”.
3.3
Nadat ABC op 13 en 16 juli 2019 had geconstateerd dat er op de in voormeld dictum bedoelde percelen (hierna: de percelen) onder meer bouwpuin was gestort, vele auto’s en ook opleggers geparkeerd stonden heeft ABC het vonnis eerstens laten betekenen aan het Land op 16 juli 2016, met daarbij de aanzegging om uiterlijk binnen twee dagen aan het vonnis te voldoen.
3.4
Niet in geschil is tussen partijen dat het Land de percelen niet in erfpacht heeft uitgegeven en wat betreft het op de percelen gestorte bouwpuin heeft voldaan aan het vonnis door tijdig handhavend op te treden en dat het aldus geen dwangsommen heeft verbeurd.
3.5
ABC meent echter dat het Land niet tijdig heeft voldaan aan het vonnis om de hierna vermelde redenen en dat het daarom op 19 en van 22 tot en met 25 juli 2019 ten behoeve van ABC in totaal ad (5 x 250.000,-- =) Afl. 1.250.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd. ABC stelt daartoe dat het Land de percelen in gebruik heeft gegeven aan Azure, diens werknemers en de werknemers althans werklui van Mota Engil. Die stelling heeft het Land voldoende gemotiveerd bestreden en staat daarom niet vast, terwijl het Gerecht in het licht van dat verweer geen grond ziet om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Hier komt nog bij dat ABC niet heeft gesteld dat het Land de percelen in gebruik heeft gegeven aan Azure, diens werknemers en de werknemers althans werklui van Mota Engil
met(en daar gaat het om)
het doel daarop met het ROP strijdige activiteiten toe te laten.
3.6
ABC meent dat het Land evenwel voormeld totaal aan dwangsommen heeft verbeurd over voormelde periode omdat het in die periode niet handhavend heeft opgetreden tegen - kort gezegd - het gebruik van de percelen door derden als parkeerplaats voor auto’s en opleggers, welk gebruik volgens ABC een verdere aantasting vormt van de uit de aanduiding als groengebied in het ROP voortvloeiende bestemming.
3.7
Het Land heeft in dat verband onbestreden gesteld dat inmiddels het nieuwe ROP is vastgesteld bij Landsbesluit van 17 juli 2019, krachtens welke de percelen niet langer als groengebied maar als natuurgebied zijn aangewezen. Het Land stelt in dat vaststaande verband verder dat het op groengebied ziende vonnis daardoor zijn rechtskracht of werking heeft verloren. Het Gerecht volgt het Land voorshands in die door ABC betwiste stelling. Het naar de letter daarvan (of grammaticaal) te interpreteren of uit te leggen vonnis ziet op handhavend optreden zijdens het Land tegen elke activiteit die een verdere aantasting vormt van de uit de aanduiding als
groengebiedin het ROP voortvloeiende bestemming. Nu de percelen krachtens het vanaf 17 juli 2019 geldende nieuw vastgestelde ROP niet langer worden aangeduid als groengebied maar als natuurgebied kan naar het voorlopig oordeel van het Gerecht vanaf 17 juli 2019 niet langer sprake zijn van enige activiteit op bedoelde percelen die een verdere aantasting vormt van de uit de aanduiding als groengebied in het ROP voortvloeiende bestemming. Dit klemt temeer omdat het Land verder onbestreden heeft gesteld dat een (tijdelijke) parkeerfunctie van een perceel liggend in een krachtens het thans geldende ROP als natuurgebied (en overigens ook bij het niet langer geldende ROP als groengebied) aangeduide zone nog niet betekent dat daarmee de uit die aanduiding voortvloeiende bestemming wordt aangetast of verder wordt aangetast.
3.8
Vorenstaande brengt reeds mee dat het Land naar het voorshandse oordeel van het Gerecht geen dwangsommen heeft verbeurd zoals gesteld door ABC. Daar komt het volgende nog bij indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat het vonnis naast bedoeld door het oude ROP als groengebied aangewezen gebied ook ziet op het door het thans geldende ROP als natuurgebied aangewezen zelfde gebied.
3.9
Ter zitting is vast komen te staan dat het Land op 26 juli 2019 bedoelde percelen ontoegankelijk heeft gemaakt voor auto’s en opleggers door het met rotsblokken af te sluiten. Volgens ABC heeft het Land daarmee (eerst vanaf toen) voldaan aan hetgeen waartoe het was gelast krachtens het vonnis, waardoor het volgens ABC dwangsommen heeft verbeurd op 19 en van 22 tot en met 25 juli 2019. Het Gerecht volgt ABC evenmin in dat door het Land bestreden standpunt, en dat om het volgende.
3.1
De verhoudingen tussen partijen bij het vonnis worden beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Het Land heeft gesteld dat met het plaatsen van rotsblokken zoals in het onderhavige geval - kort gezegd - de nodige tijd kostende planning gemoeid gaat die onder meer bestaat uit het uit andere natuurgebieden weghalen/verzamelen van rotsblokken met daarvoor te organiseren zwaar materieel, en dat het daarom niet kon voldoen aan de door ABC aan hem opgelegde termijn om binnen twee dagen na de betekening daarvan aan het vonnis te voldoen. Het Gerecht oordeelt die door ABC bestreden stelling voorshands aannemelijk. Dat brengt mee dat ABC in redelijkheid niet van het Land kon vergen om te dezen binnen twee dagen te voldoen aan het vonnis. ABC had het Land daartoe een redelijke termijn moeten gunnen, die in elk geval niet korter mocht zijn dan 10 dagen. Aldus had ABC het Land in elk geval tot en met 26 juli 2019 tijd moeten gunnen om te voldoen aan het vonnis zoals het op die dag heeft gedaan. Hierbij wordt nog overwogen dat uit het enkele feit dat het Land op 25 juli 2019 de daadwerkelijke opdracht heeft gegeven om de percelen af te sluiten zoals het de volgende dag heeft gedaan nog niet voortvloeit dat het Land daartoe niet meer organisatietijd nodig had.
3.11
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat het Land geen dwangsommen heeft verbeurd zoals gesteld door ABC, en dat zijn primaire vordering zal worden toegewezen. De thans primair door het Land verzochte voorziening zal daarom worden gegeven als na te melden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
3.12
Ook afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van ABC bij afwijzing van het door het Land verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij toewijzing daarvan. Dit klemt temeer omdat het van algemene bekendheid is dat de financiële situatie van het Land precair is en een niet geringe deuk zal oplopen indien het wordt verplicht tot betaling van Afl. 1.250.000,-- aan ABC.
3.13
Dwangsommen zullen aan ABC worden opgelegd als eveneens na te melden. Hierbij wordt nog overwogen dat voor de bepaling van de hoogte daarvan het totaalbedrag ad. Afl. 1.250.000,-- aan dwangsommen waarvan ABC (ten onrechte) stelt dat het Land dat bedrag aan haar heeft verbeurd bepalend is.
3.14
ABC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure is verschenen bij en werd bijgestaan door in zijn dienst zijnde ambtenaren.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-verbiedt ABC het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van dit Gerecht van 7 juni 2016 in de zaak met als nummer KG 1224/2016 te executeren met betrekking tot de periode 19 tot en met 26 juli 2019 zolang er in een bodemprocedure niet anders zal zijn beslist;
-bepaalt dat ABC ten behoeve van het Land een dwangsom verbeurt van Afl. 1.275.000,-- voor het geval ABC voormeld verbod overtreedt;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-veroordeelt ABC in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot nihil;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.