ECLI:NL:OGEAA:2019:592

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
AUA201902985
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot wedertewerkstelling in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft het Land Aruba een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met betrekking tot de wedertewerkstelling van [gedaagde] in zijn functie als dispatcher. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 september 2019 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 september 2019. De zaak betreft de vraag of de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking, waarin het Land was veroordeeld om [gedaagde] weder te werk te stellen, geschorst kan worden. De beschikking was gegeven op 20 augustus 2019 en bepaalde dat het Land [gedaagde] met ingang van 1 januari 2019 zijn loon moest doorbetalen en hem vijf dagen na betekening van de beschikking weder te werk moest stellen, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 150,00 per dag.

Het Land heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] per 31 december 2018 van rechtswege was beëindigd en dat het project waarvoor [gedaagde] werkzaam was, per 30 september 2019 zou eindigen. Het gerecht heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de vordering van het Land niet is weersproken en dat er voldoende aannemelijk is gemaakt dat de functie van dispatcher na 30 september 2019 niet meer bestaat. Het gerecht heeft de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot wedertewerkstelling geschorst met ingang van 1 oktober 2019, totdat in hoger beroep op het geschil is beslist. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 18 september 2019 (bij vervroeging)
Behorend bij AUA201902985
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Het Land Aruba,
te Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman en mr. V.M. Emerencia,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: advocaat mr. D.G. Illes,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 2 september 2019;
- de brief met producties d.d. 11 september 2019 van de zijde van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling op 12 september 2019 waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.
1.2
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
gedaagde] is bij arbeidsovereenkomst d.d. 1 januari 2014 in loondienst getreden van het Land in de functie van dispatcher bij het Departamento Transporte Publico. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de bepaalde tijd van drie jaren. Na afloop van deze periode heeft [gedaagde] zijn gebruikelijke werkzaamheden voortgezet tegen betaling van zijn gebruikelijke loon.
2.2
Na 31 december 2018 is [gedaagde] niet meer tot het werk toegelaten, omdat het Land van oordeel was dat de arbeidsovereenkomst op grond van een daartoe strekkend besluit van de Ministerraad per genoemde datum van rechtswege was beëindigd.
2.3
Bij beschikking van dit gerecht d.d. 20 augustus 2019 (hierna: de beschikking) is het Land, kort weergegeven, veroordeeld om aan [gedaagde] met ingang van 1 januari 2019 zijn loon door te betalen en om hem vijf dagen na betekening van de beschikking weder te werk te stellen in zijn reguliere functie, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 150,00 per dag dat het Land dat bevel niet opvolgt, waarbij de dwangsommen zijn gemaximeerd op Afl. 50.000,00.
2.4.
Na het wijzen van de beschikking heeft het Land het loon van [gedaagde] met ingang van 1 januari 2019 (door)betaald. [gedaagde] is niet weder te werk gesteld.
2.5.
Het Land heeft op 2 september 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking.
2.6 [
gedaagde] heeft de beschikking op 2 september 2019 aan het Land laten betekenen, zodat het Land met ingang van 7 september 2019 de dwangsom van Afl. 150,00 verbeurt zolang het [gedaagde] niet weder te werk stelt.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Het Land vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de tenuitvoerlegging van de wedertewerkstelling van gedaagde bij de dienst Departamento Transporte Publico schorst;
- de dwangsommen schorst tot nihil totdat in hoger beroep is geoordeeld omtrent het beroepschrift van het Land;
- met veroordeling van gedaagde tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Het Land voert verweer. Het gerecht zal hierna, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, nader ingaan op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van de vordering is niet weersproken en blijkt overigens voldoende uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stellingen.
4.2.
In zijn inleidend verzoekschrift heeft het Land in het petitum zowel de schorsing van de tenuitvoerlegging van de wedertewerkstelling gevorderd als de schorsing van de looptijd van de dwangsom totdat in hoger beroep zal zijn geoordeeld omtrent het door het Land ingestelde hoger beroep. Daarbij is niet aangegeven dat deze vorderingen primair en subsidiair zijn ingesteld. Het gerecht begrijpt daarom uit de formulering van het petitum dat het Land op de voet van artikel 438 Rv. een schorsing van de tenuitvoerlegging vordert totdat op het geschil zal zijn beslist en dat het Land niet beoogd heeft om primair een schorsing van de executie op grond van artikel 438 Rv. te vorderen en subsidiair een schorsing dan wel opheffing van de dwangsom op grond van artikel 611d Rv.
4.3
De omstandigheid dat het Land op grond van artikel 272 Rv. aan het hof schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring kan verzoeken, ontneemt niet de bevoegdheid om in kort geding bij de rechter in eerste aanleg op grond van artikel 438 Rv. schorsing van de executie te vorderen. Het daartoe strekkende verweer van [gedaagde] wordt om die reden verworpen.
4.4
Het Land heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf 1 januari 2014 was [gedaagde] op grond van zijn arbeidsovereenkomst te werk gesteld als dispatcher in het kader van het pilotproject “Dispatcher Departamento Transporte Publico”. Dit pilotproject houdt in dat bij de taxistandplaatsen van zowel de luchthaven Reina Beatriz als van de cruiseterminal medewerkers (dispatchers) worden gestationeerd die voorafgaand aan de taxirit de bestemming aan de passagier(s) vragen en dan ten behoeve van de passagier op een voucher de (door het Land vastgestelde) prijs van de taxirit vermelden. De betreffende taxichauffeur is gebonden aan de op de voucher vermelde prijs. Vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 is [gedaagde] altijd als dispatcher in het kader van dit project werkzaam geweest. Zoals volgt uit de brief van de Minister d.d. 11 september 2019 heeft de Ministerraad besloten om dit project niet langer te financieren, omdat daarvoor in de begroting van het Land geen financiële ruimte is te vinden. Omdat andere (private) partijen niet bereid zijn gevonden om de financiering van het project over te nemen, heeft de Ministerraad besloten om het project per 30 september 2019 te staken. Alleen medewerkers van wie de arbeidsovereenkomst in (augustus) 2019 verloopt, blijven werkzaam tot het einde van het project. De arbeidsovereenkomsten met medewerkers van wie de overeengekomen termijn eerder verstrijkt, worden niet verlengd, zo begrijpt het gerecht de stellingen van het Land op dit punt.
4.5 [
gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat door het Land niet is bewezen dat het project daadwerkelijk 30 september 2019 eindigt. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat de Minister in zijn brief van 11 september 2019 heeft aangekondigd dat het project wegens budgettaire redenen per 30 september 2019 zal eindigen. Met deze mededeling van de Minister in zijn brief van 11 september 2019 is in het kader van dit kort geding voorshands voldoende aannemelijk geworden dat het project op genoemde datum zal eindigen en dat daarmee dan ook de werkzaamheden van [gedaagde] als dispatcher zullen komen te vervallen.
4.6
Het voorgaande brengt mee dat het Land na 30 september 2019 niet meer de functie van dispatcher kent en dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat hij [gedaagde] na genoemde datum dus ook niet langer in die functie tewerk kan stellen. De beslissing om het project te staken, is - zoals op grond van het partijdebat voorshands voldoende aannemelijk is geworden - genomen wegens het begrotingstekort van het Land en dus op grond van het algemeen belang. Gezien de datum van de brief van de Minister waarin het einde van het project wordt medegedeeld, gaat het om een beslissing die is genomen na het wijzen van de beschikking.
4.7
Een schorsing van de executie in kort geding op grond van art. 438 Rv is mogelijk is als sprake is van misbruik van (executie)recht als bedoeld in art. 3:13 BW. Dit kan aan de orde zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien door feiten die na het vonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen klaarblijkelijk een noodtoestand voor de geëxecuteerde ontstaat, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145,
Ritzen/Hoekstra). Misbruik van bevoegdheid kan
ookworden aangenomen buiten de in Ritzen/Hoekstra genoemde voorbeelden, zodat ook in een executie kort geding steeds een afzonderlijke belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij een schorsing van de executie van de tenuitvoerlegging evenwel slechts kan worden uitgesproken indien de executie de geëxecuteerde
onevenredig zwaartreft in zijn belangen, met andere woorden als er sprake is van een onbalans (conclusie PG d.d. 14 juni 2019, ECLI:NL:PHR:666, overweging 3.13).
4.8
Uit hetgeen van de zijde van het Land is gesteld, volgt niet dat er sprake is van een misslag in de beschikking dan wel dat er een noodtoestand aan de zijde van het Land ontstaat indien de tenuitvoerlegging van het vonnis niet wordt geschorst. Wel is het gerecht van oordeel dat het Land door de tenuitvoerlegging van het vonnis op het punt van de wedertewerkstelling na 30 september 2019 onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen. De tenuitvoerlegging van het vonnis zal dan immers inhouden dat het Land de opgelegde dwangsommen zal gaan verbeuren zonder dat hij dit kan voorkomen, aangezien hij na genoemde datum wegens het verdwijnen van de functie van dispatcher niet meer in staat zal zijn om aan het vonnis te voldoen. Ook indien de beschikking in hoger beroep op het punt van de wedertewerkstelling over de periode na 30 september 2019 zal worden vernietigd, zal het Land de reeds verbeurde dwangsommen verschuldigd blijven. Bij het oordeel dat het Land onevenredig zwaar wordt getroffen, speelt een rol dat voorshands niet is gebleken dat het komen te vervallen van de functie van dispatcher een gevolg is van een eigen gebrek aan zorgvuldigheid van het Land.
4.9
Gezien hetgeen hiervoor in nummer 4.8 s overwogen, zal het gerecht de tenuitvoerlegging van de veroordeling om [gedaagde] weder te werk te stellen onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 150,00 per dag, schorsen met ingang van 1 oktober 2019 totdat in hoger beroep op het geschil zal zijn beslist. Het gerecht ziet, anders dan het Land heeft betoogd, geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van het de beschikking te schorsen met ingang van 7 september 2019 (de eerste dag waarop de dwangsom volgens het Land is verbeurd). Uit de eigen stellingen van het Land volgt immers dat het project nog doorloopt tot 30 september 2019, zodat zonder nadere toelichting (die niet is gegeven) niet duidelijk is waarom [gedaagde] niet tot aan die datum in zijn functie van dispatcher te werk kan worden gesteld.
4.1
Nu partijen beiden deels in het gelijk worden gesteld, zal het gerecht de proceskosten compenseren en wel in dier voege dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van 20 augustus 2019 met ingang van 1 oktober 2019 totdat in hoger beroep op het geschil zal zijn beslist voor zover het Land is veroordeeld om [gedaagde] weder te werk te stellen in zijn reguliere functie onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 150,00 voor iedere dag dat het Land die veroordeling niet opvolgt;
compenseert de proceskosten in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.