ECLI:NL:OGEAA:2019:602
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de verzoekster, wonend in Aruba, een verzoek ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tegen de beslissing van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De minister had op 5 juli 2019 de aanvraag van verzoekster om een vergunning tot tijdelijk verblijf voor verblijf bij haar partner afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op haar bezwaar in Aruba kan afwachten.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. Verzoekster betoogde dat de afwijzing in bezwaar in strijd met het gelijkheidsbeginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) was gegeven. De minister hield echter vast aan het beleid dat een vreemdeling die een aanvraag voor gezinshereniging indient, deze in het buitenland moet afwachten, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van de aanvraag van verzoekster geen inmenging in haar recht op respect voor familie- of gezinsleven met zich meebracht, omdat er geen verblijfsvergunning werd ontnomen die haar dat recht verleende. Ook werd er geen bewijs geleverd dat verzoekster en haar partner objectieve belemmeringen ondervonden in hun land van herkomst. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 11 september 2019, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.