ECLI:NL:OGEAA:2019:605

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
AUA201803688
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van conservatoir derdenbeslag door Aruba Bank

In deze zaak heeft Aruba Bank N.V. een vordering ingesteld tegen Meteor Septic Tank Service op basis van een conservatoir derdenbeslag dat op 20 maart 2017 is gelegd. Aruba Bank verzocht het Gerecht om Meteor Septic Tank Service te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, met kosten. Meteor Septic Tank Service heeft verweer gevoerd en betwist dat er gelden onder zich waren ten behoeve van de schuldenaar, [naam X]. Het Gerecht heeft vastgesteld dat Meteor Septic Tank Service geen verklaring heeft afgelegd zoals vereist door de wet, en dat de vordering van Aruba Bank niet kan worden toegewezen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat Aruba Bank niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vordering te onderbouwen. De vordering van Aruba Bank is afgewezen en zij is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien Meteor Septic Tank Service geen professionele rechtsbijstand heeft ingeschakeld. Het vonnis is uitgesproken op 25 september 2019.

Uitspraak

Vonnis van 25 september 2019
Behorend bij A.R. no. AUA201803688
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA BANK N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Aruba Bank,
gemachtigde: de advocaat M.E.D. Brown,
tegen:
[naam gedaagde],
h.o.d.n.
METEORO SEPTIC TANK SERVICE,
wonende en gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de door [gedaagde] op 3 juli 2019 genomen conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Aruba Bank verzoekt dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het bedrag waarvoor Aruba Bank beslag heeft doen leggen als ware hij daarvan zelf schuldenaar, kosten rechtens.
2.2 [
gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door Aruba Bank verzochte.
2.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen dat Aruba Bank op 20 maart 2017 ten laste van [naam X] (hierna: [naam X]) conservatoir derdenbeslag heeft doen leggen onder [gedaagde] op - kort gezegd – alle gelden die [gedaagde] ten behoeve van [naam X] onder zich heeft of uit een bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen. Hoewel daartoe wettelijk gehouden heeft [gedaagde] buiten rechte nooit een verklaring ex het eerste lid van artikel 476a juncto het tweede lid van artikel 475 Rv afgelegd, ook niet nadat hij daartoe door Aruba Bank is aangemaand bij brief van 5 september 2018. [gedaagde] heeft onder het beslag geen afdrachten gedaan aan of ten behoeve van Aruba Bank, ook niet nadat [naam X] in de hoofdzaak door dit Gerecht bij vonnis van 28 juni 2017 in de zaak AR nummer 806 van 2017 uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld tot betaling aan Aruba Bank van Afl. 28.548,76, te vermeerderen met rente en kosten, en de grosse van dat vonnis was betekend aan [gedaagde].
3.2
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [gedaagde] in deze procedure alsnog verklaring afgelegd in de zin van het eerste lid van artikel 477a Rv, inhoudende dat hij per de datum van beslaglegging geen gelden onder zich had of uit een bestaande rechtsverhouding zou verkrijgen ten behoeve van [naam X]. Kort gezegd stelt [gedaagde] in dat verband dat toen [naam X] van [gedaagde] vernam dat de Aruba Bank beslag had gelegd op zijn loon, [naam X] per direct ontslag heeft genomen terwijl hij - zo begrijpt het Gerecht - zijn loon bij wijze voorschot al betaald had gekregen nog voordat het beslag werd gelegd. Uit de stellingen van Aruba Bank volgt dat zij voormelde alsnog door [gedaagde] afgelegde verklaring geheel betwist.
3.3
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken ziet of begrijpt Gerecht de vordering van Aruba Bank als een vordering in de zin van het vierde lid van artikel 477a Rv.
3.4
Aruba Bank betwist de alsnog door [gedaagde] afgelegde verklaring omdat volgens haar - kort gezegd - [gedaagde] per 20 maart 2017 wel gelden onder zich had of nog zou krijgen ten behoeve van [naam X] omdat die niet per die datum maar eerst per eind februari 2018 uit loondienst van [gedaagde] of de eenmanszaak waaronder hij handelt is getreden. Ook stelt Aruba Bank in dit verband dat [gedaagde] haar (via het kantoor van haar gemachtigde) heeft toegezegd dat hij aan het eind van de maand februari 2018 de op het loon van [naam X] ingehouden gelden zou afdragen aan de deurwaarder. Die met verklaringen van medewerkers van het kantoor van haar gemachtigde onderbouwde stellingen van Aruba Bank heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd bestreden, waardoor die niet vast staan. Die stellingen komen in deze procedure ook niet vast te staan, omdat Aruba Bank om voor haar moverende redenen geen levering van bewijs heeft aangeboden, laat staan een aanbod in de zin van het eerste lid van artikel 145 Rv.
3.5
Vorenstaande brengt mee dat het Gerecht geen grond ziet voor toewijzing van het door Aruba Bank verzochte. Het door Aruba Bank verzochte zal daarom worden afgewezen.
3.6
Aruba Bank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat [gedaagde] in deze procedure niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten professionele rechtsbijstandverlener.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door Aruba Bank verzochte;
-veroordeelt Aruba Bank in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.