In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen [EISER] en [VERWEERDER] over de huurovereenkomst van een appartement. De partijen hebben op 15 juli 2018 een huurovereenkomst gesloten, waarbij [VERWEERDER] het appartement voor zes maanden huurde voor Afl. 800,- per maand. Na het verlaten van het appartement op 15 januari 2019, heeft [EISER] een inspectie laten uitvoeren, waaruit bleek dat het appartement niet in goede staat was achtergelaten. [EISER] heeft [VERWEERDER] gemaand om een bedrag van Afl. 2.302,76 te betalen, maar [VERWEERDER] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
In de procedure heeft [EISER] gevorderd dat [VERWEERDER] Afl. 1.940,- zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [VERWEERDER] heeft verweer gevoerd en betwist dat hij het appartement niet in goede staat heeft achtergelaten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [VERWEERDER] gehouden was het appartement in goede staat op te leveren, zoals vastgelegd in de inventarislijst die bij de huurovereenkomst was gevoegd.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat [VERWEERDER] aansprakelijk is voor de schade die [EISER] heeft geleden door het niet goed opleveren van het appartement. De schade is begroot op Afl. 790,-, en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 november 2019 door mr. M.E.B. de Haseth.