ECLI:NL:OGEAA:2019:789

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AUA201803927
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldvordering door Stichting Ziekenverpleging Aruba tegen gedaagden

In deze civiele procedure, aangespannen door de Stichting Ziekenverpleging Aruba (hierna: SZA), vordert de eiseres betaling van een geldsom van Afl. 7.435,25 van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een geldvordering die voortvloeit uit medische diensten die aan [gedaagde 1] zijn verleend. De procedure heeft een verloop gekend waarbij [gedaagde 1] en haar gemachtigde wel verschenen, terwijl [gedaagde 2] niet is verschenen, wat heeft geleid tot verstek. De gedaagden hebben verweer gevoerd, waarbij [gedaagde 1] primair tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen concludeert en subsidiair om matiging van de kosten verzoekt.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat [gedaagde 1] erkent dat zij een bedrag van Afl. 5.674,75 verschuldigd is aan SZA, maar dat de oorspronkelijke hoofdsom Afl. 7.669,-- bedraagt. De rechter heeft overwogen dat de vordering van SZA, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, toewijsbaar is. De rechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde 1] in aanmerking komt voor kosteloos procederen, gezien haar financiële situatie.

Het vonnis, uitgesproken op 4 december 2019, veroordeelt de gedaagden tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 4 december 2019
Behorend bij A.R. nr. AUA201803927
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ZIEKENVERPLEGING ARUBA,
gevestigd te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: SZA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
1.
[GEDAAGDE 1],
wonende te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde 1],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,

2 [GEDAAGDE 2],

zonder bekende woon/verblijfplaats te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
niet verschenen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 11 september 2019 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2019. De SZA is toen verschenen bij haar gemachtigde, voor wie mr. M.D. Tromp heeft geoccupeerd, die werd vergezeld door dhr. [naam medewerker] (werkzaam op de afdeling debiteuren van SZA). [Gedaagde 1] is verschenen samen met haar gemachtigde. SZA en [gedaagde 1] hebben over en weer het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Hoewel behoorlijk opgeroepen is [gedaagde 2] niet verschenen. Tegen hem is daarom verstek verleend, en is zijn wederoproeping bevolen. Ook na behoorlijke wederoproeping is [gedaagde 2] niet verschenen. Ingevolge het tweede lid van artikel 82 Rv heeft dit vonnis tegenover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gelden als op tegenspraak gewezen, waartegen geen verzet openstaat.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
SZA vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt:
- om aan SZA te betalen Afl. 7.435,25, te vermeerderen met (1) de wettelijke rente gerekend vanaf 27 januari 2016 over de oorspronkelijke hoofdsom van Afl. 7.669,-- tot aan de dag der algehele voldoening en (2) Afl. 727,50 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
- in de proceskosten.
2.2 [
Gedaagde 1] voert verweer en concludeert primair tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen en verzoekt subsidiair, voor zover zij veroordeeld wordt in de proceskosten, de griffierechten, het gemachtigdensalaris, en voorts de rente en de buitengerechtelijke incassokosten te matigen. Verder verzoekt [gedaagde 1] haar toestemming te verlenen om kosteloos te procederen.
2.3
De niet verschenen [gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis heeft [gedaagde 1] erkend dat zij in elk geval de hoofdsom van Afl. 5.674,75 verschuldigd is aan SZA voor aan haar verleende medische diensten. Uit de schuldbekentenis van 19 oktober 2017 blijkt dat de aanvankelijke hoofdsom Afl. 7.669,-- bedraagt. Ter zitting heeft SZA onbestreden verklaard dat de betalingen van [gedaagde 1] door een omissie zijdens SZA niet juist zijn geboekt als gevolg waarvan er twee facturen zijn op grond waarvan de hoofdsom aan [gedaagde 1] in rekening is gebracht. Van de eerste factuur (nummer 7224773) met als bedrag Afl. 6.657,-- heeft [gedaagde 1] op 6 april 2016 Afl. 50,-- betaald. Aldus resteert er dienaangaande een bedrag Afl. 6.607,-. Van de tweede factuur (factuurnummer 7224777) met als bedrag Afl. 1.212,-- heeft [gedaagde 1] op 12 maart 2016 Afl. 100,--, op 6 april 2016 Afl. 50,-- en op 28 augustus 2016 Afl. 106,25 betaald. Aldus resteert er dienaangaande een bedrag van Afl. 955,75.
3.3
Vorenstaande brengt mee dat als niet of onvoldoende bestreden vast komt te staan dat [gedaagde 1] samen met [gedaagde 2] uit hoofde van zijn borgstelling in totaal (Afl. 6.607,-- + Afl. 955,75 =) Afl. 7.562,75 opeisbaar verschuldigd zijn aan SZA. De gevorderde hoofdsom van Afl. 7.435,25 zal daarom worden toegewezen.
3.4
Uit voormelde schuldbekentenis volgt naar eigen verklaring van [gedaagde 1] dat zij over het in die schuldbekentenis vermelde verschuldigde bedrag ad Afl. 7.669,-- vanaf 27 januari 2016 wettelijke rente verschuldigd is aan SZA. Het verweer van [gedaagde 1] op dit onderdeel mist in het licht daarvan feitelijke grondslag, en wordt daarom verworpen. De vordering ter zake van wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden.
3.5
Wat betreft de vordering ter zake van vergoeding van buitengerechtelijk gemaakte incassokosten wordt het volgende overwogen. SZA heeft met niet bestreden stukken onderbouwd gesteld dat er door haar meer buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht dan die waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft. Het is redelijk dat SZA die werkzaamheden heeft verricht, en de door haar verzochte vergoeding daarvoor is eveneens redelijk. Die vergoeding wordt in beginsel vastgesteld overeenkomstig het bepaalde onder III van het liquidatietarief, te weten 1,5 punt van het te dezen toepasselijke tarief 3 van het liquidatietarief, ad Afl. 500,-- per punt, aldus Afl. 750,--. Het door SZA gevorderde bedrag is lager dan dat, en zal daarom worden toegewezen.
3.6 [
Gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SZA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 657,20 aan verschotten (griffiegeld + oproepingskosten) en Afl. 1.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 3).
3.7
Uit het daartoe overgelegde door de daartoe bevoegde instantie verstrekte bewijs van onvermogen volgt dat [gedaagde 1] de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [gedaagde 1] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan SZA te betalen Afl. 7.435,25, te vermeerderen met (1) wettelijke rente over de oorspronkelijke hoofdsom van Afl. 7.669,-- gerekend vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en (2) Afl. 727,50 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
-veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SZA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 657,20 aan verschotten en Afl. 1.000,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent aan [gedaagde 1] verlof tot kosteloos procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.