ECLI:NL:OGEAA:2019:795

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AUA201903736
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen vorderen betaling van legitieme porties uit nalatenschap en rekening en verantwoording van executeur

In deze zaak vorderen de eisers, die erfgenamen zijn van de overleden [naam Erfgenaam], betaling van hun legitieme porties uit de nalatenschap. De eisers zijn [Eiser 1], [Eiser 2], [Eiser 3], [Eiser 4], [Eiser 5] en [Eiser 6], en zij hebben [Gedaagde] als gedaagde, die ook erfgenaam is, aangeklaagd. De procedure betreft een kort geding dat op 4 december 2019 is behandeld, waarbij de eisers hun vorderingen hebben onderbouwd met bewijsstukken en eerdere vonnissen die relevant zijn voor de zaak. De eisers stellen dat [Gedaagde] hen niet de juiste bedragen heeft uitgekeerd en dat hij als executeur testamentair niet naar behoren heeft gehandeld. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de vorderingen van de eisers terecht zijn. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijkheid is voor de vorderingen van de eisers, mede gezien de eerdere uitspraken van het Hof en de gedragingen van [Gedaagde]. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op de gevorderde bedragen en heeft [Gedaagde] veroordeeld tot betaling aan de eisers, alsook tot het afleggen van rekening en verantwoording over zijn beheer van de nalatenschap. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval [Gedaagde] niet aan de bevelen voldoet.

Uitspraak

Vonnis van 4 december 2019
Behorend bij AUA201903736
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. [Eiser 1],

2. [Eiser 2],

3. [Eiser 3],

allen wonend in Aruba,
hierna ook te noemen: [Eiser 1], [Eiser 2]. en [Eiser 3],
gemachtigden: de advocaten mr. G. de Hoogd en mr. R.A. Wix

4. [Eiser 4],

wonend in Nederland,
hierna ook te noemen: [Eiser 4],

5. [Eiser 5],

wonend in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna ook te noemen: [Eiser 5],
gemachtigden: de advocaten mr. E.H.J. Martis en mr. M.D. Tromp,

6. [Eiser 6],

wonend in Aruba,
hierna ook te noemen: [Eiser 6],
gemachtigde: de advocaat mr. L.D. Gomez,
EISERS
tegen:
[GEDAAGDE],
wonend in Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
GEDAAGDE,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E Mohamend.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de akte met producties zijdens eisers;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling op 14 november 2019.
1.2
Aan partijen is medegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE FEITEN

2.1 [
naam Overlijdende] (hierna: [naam Overlijdende]) is overleden op 28 april 1979. [naam Overlijdende] was tot zijn dood in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam Erfgenaam] (hierna: [naam Erfgenaam]). [naam Overlijdende] heeft bij zijn leven een testament laten opmaken, krachtens welke hij [naam Erfgenaam] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn vier kinderen, te weten [Eiser 4], [Gedaagde] en [naam wijlen 1] en [naam wijlen 2] , heeft onterfd.
2.2 [
Gedaagde] heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie. Hij heeft zijn legitieme portie uit de nalatenschap van [naam Overlijdende] uitbetaald gekregen op grond van een tussen hem en [naam Erfgenaam] opgemaakte notariële akte van scheiding en deling van 15 juni 1984, waarin onder meer is vermeld dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in onderling overleg is vastgesteld op Afl. 9.333.334,-.
2.3 [
naam wijlen 1] is overleden op 15 juli 1999, en heeft als zijn erfgenamen achter gelaten drie kinderen, te weten [Eiser 1], [Eiser 2]. en [Eiser 3]. Bij vonnis van 9 januari 2019 in zaak nr. AUA 201801017 heeft het Gerecht de rechtshandeling van 16 april 2015 strekkende tot verwerping door [Eiser 1], [Eiser 2]. en [Eiser 3] van de nalatenschap van [naam Erfgenaam] vernietigd.
2.4 [
naam wijlen 2] is overleden op 22 oktober 2004, en heeft als haar erfgenamen achter gelaten twee kinderen, te weten [Eiser 5] en [Eiser 6].
2.5
Op 12 april 2005 en 25 augustus 2006 heeft [naam Erfgenaam] algehele volmachten gegeven aan [Gedaagde].
2.6
Bij notariële akte, opgemaakt op 3 mei 2007, heeft [naam Erfgenaam] onder meer het navolgende verklaard:
Op het moment van overlijden van mijn man bestond de nalatenschap uit onder meer diverse onroerende goederen, in en buiten Aruba, tegoeden op bankrekeningen, waardepapieren en dergelijke bij banken in onder andere Panama, Zwitserland, Israël, Luxemburg en Amerika. Sommige vermogensbestanddelen van de nalatenschap werden niet rechtsreeks op naam gehouden maar door middel van voornamelijk buitenlandse Panamese vennootschappen. Dit vermogen vertegenwoordigde, voor zover ik mij kan herinneren, een waarde van meer dan een honderd miljoen United States Dollars.
(…)
Bij de scheiding en deling van de boedel van mijn man in de tachtiger jaren heb ik niet alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap bekend gemaakt, waardoor de nalatenschap veel lager werd gewaardeerd en aan mijn kinderen [Eiser 4] en [Gedaagde] veel minder werd uitgekeerd dan waarop zij recht hadden.
Nadat ik in het jaar tweeduizend vier een beroerte heb gehad heb ik mijn zoon [Gedaagde] gevraagd het financieel beheer van het familie-vermogen (mijn vermogen) over te nemen. Tevens verzocht ik hem alsnog zorg te dragen dat de wensen van zijn vader als neergelegd in zijn testament correct zouden worden uitgevoerd. Mijn zoon heeft mij uitgelegd dat om dit te bewerkstelligen alle onttrekkingen aan de nalatenschap van mijn man ongedaan dienen te worden gemaakt en dat er een nieuwe boedelscheiding dient plaats te vinden. Begin van het jaar tweeduizend vijf heb ik mijn zoon [Gedaagde] een onbeperkte volmacht gegeven om al hetgeen te doen dat nodig is om enerzijds mijn financiële zaken goed te regelen en om anderzijds het testament van zijn overleden vader alsnog correct uit te voeren. In tweeduizend vijf heb ik dit ook schriftelijk verklaard. Mijn zoon [Gedaagde] ondervindt echter heel veel tegenwerking bij de uitvoering van de door mij aan hem verstrekte opdracht. Om die reden wens ik mijn verklaring schriftelijk vast te leggen zodat het voor een ieder duidelijk is dat dit mijn wensen zijn. (…).
2.7 [
naam Erfgenaam] is overleden op 17 november 2011. [naam Erfgenaam] heeft bij testament van 23 september 2005 beschikt over haar nalatenschap. In dat testament is onder meer het volgende vermeld:
“3. ERFSTELLING
(…) benoem ik tot mijn erfgenamen:
ieder van mijn kinderen, tezamen en voor gelijke delen en met betrekking tot mijn kinderen met toepassing van plaatsvervulling volgens de wettelijke regels geldend ten tijde van mijn overlijden (vóór de aanwas).
4. BOEDELVERDELING
Ik maak de verdeling van mijn nalatenschap overeenkomstig artikel 1147 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba bij deze als volgt:
A. Ik deel toe aan mijn zoon [Gedaagde] (…): alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren, onder de verplichting voor hem om:
a. voor zijn rekening te nemen en als zijn schulden te voldoen alle schulden van mijn nalatenschap, de begrafeniskosten, de successierechten, taxatie- en boedelkosten;
b. mijn andere erfgenamen te vrijwaren voor alle aanspraken met betrekking tot de hiervoor onder a. omschreven verplichtingen;
c. aan ieder van mijn andere erfgenamen, onder na te melden bepalingen, schuldig te erkennen een bedrag in contacten ter grootte van het voormelde erfdeel van de erfgenamen, waarbij diens aandeel in de begrafeniskosten, de taxatie- en boedelkosten en de door ieder eventueel verschuldigde successierechten in mindering zijn gebracht.
B. Aan ieder van mijn andere erfgenamen deel ik toe een vordering in contanten op mijn genoemde zoon [Gedaagde]. De grootte van deze vordering is hiervoor onder c. aangeduid.
C. Met betrekking tot deze boedelverdeling bepaal ik als volgt:
a. (…)
b. opeisbaarheid
Ik bepaal dat voormelde vorderingen van de andere erfgenamen opeisbaar zullen zijn op de dag vallend vijf jaar na de dag van mijn overlijden (…)
c. rente
Over de voormelde vorderingen zal vanaf mijn overlijden geen rente verschuldigd zijn.
d. geen zekerheid
Mijn genoemde zoon hoeft geen zekerheid te stellen.
(…)
7. VRIJSTELLING INBRENG
Ik stel mijn erfgenamen vrij van de verplichting tot inbreng van eventuele schenkingen in mijn nalatenschap, tenzij bij de schenking anders is bepaald.”
Bij dit testament is verder [Gedaagde] benoemd als executeur testamentair in de nalatenschap van [naam Erfgenaam]. Krachtens het testament van [naam Erfgenaam] zijn de volgende personen gerechtigd tot haar nalatenschap: [Eiser 4] (1/4 deel), [Gedaagde] (1/4 deel), [Eiser 1] (1/12 deel), [Eiser 2]. (1/12 deel), [Eiser 3] (1/12 deel) [Eiser 6] (1/8 deel) en [Eiser 5] (1/8 deel).
2.8
Bij brief van 14 maart 2013 stelt [Gedaagde] zich op het standpunt dat [naam Erfgenaam] bij de scheiding en deling in 1984 goederen heeft verzwegen en dat het aandeel van [naam Erfgenaam] in de verzwegen goederen aan hem is verbeurd, terwijl hij met haar de enige gerechtigde was in de ontbonden huwelijksgemeenschap. [Gedaagde] stelt in dit verband dat artikel 4:1090 van het Burgerlijk Wetboek (BW) analogisch van toepassing is op de ontbonden huwelijksgemeenschap. Bij deze brief heeft [Gedaagde] een boedelbeschrijving van de nalatenschap van [naam Erfgenaam] van 8 maart 2013 gevoegd, waarin de waarde van de “verzwegen” bestanddelen uit de nalatenschap is gewaardeerd op Afl. 80.690.093,- en die van de “niet verzwegen” bestanddelen op Afl. 2.885.360,-.
2.9
Bij vonnis in kort geding van 3 mei 2017 in zaak nr. KG 625/2017 heeft het Gerecht [Gedaagde] geschorst als executeur testamentair in de nalatenschap van [naam Erfgenaam] en mr. [naam executeur] als zodanig benoemd, en [Gedaagde] bevolen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om rekening en verantwoording af te leggen aan de overige erfgenamen dan wel de executeur. [Gedaagde] heeft op 8 mei 2017 geappelleerd tegen dit vonnis; de vordering van [Gedaagde] tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen (Hof 30 juni 2017, Ghis 82769). Het appel (H 131/17) is door [Gedaagde] bij brief van 14 september 2017 ingetrokken.
2.1
Bij vonnis van 13 september 2017, hersteld bij vonnis van 4 oktober 2017, in zaak nr. AUA201400132 heeft het Gerecht afgewezen de vordering van [Gedaagde] om een verklaring voor recht dat [naam Erfgenaam] haar aandeel in de “verzwegen” goederen, dus zowel haar aandeel uit hoofde van de nalatenschap van [naam Overlijdende] als haar eigen aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap, aan [Gedaagde] heeft verbeurd, dat [Gedaagde] de enige rechthebbende is op de “verzwegen” goederen en dat het gehele aandeel van [naam Erfgenaam] in andere dan de “verzwegen” goederen die [naam Erfgenaam] bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap waarin zij en [naam Overlijdende] waren gehuwd opzettelijk heeft verzwegen en daaronder begrepen de goederen waarvan één of meer van de overige erfgenamen dan [Gedaagde] weet dat [naam Erfgenaam] deze bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft verzwegen en van de goederen die sommige van deze andere dan de “verzwegen” goederen hebben vervangen waarover niet door [naam Erfgenaam] is beschikt en die niet door haar zijn verteerd, eveneens zijn verbeurd aan [Gedaagde] en aan [Gedaagde] als enige rechthebbende daarop.
Bij dit vonnis heeft het Gerecht voorts [Gedaagde] met onmiddellijke ingang als executeur testamentair in de nalatenschap van [naam Erfgenaam] ontslagen, hem bevolen om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis alle gegevens, documenten en gegevensdragers betreffende de verschillende vermogensbestanddelen van het familievermogen in en buiten Aruba, waaronder een lijst met alle financiële instellingen van en ten behoeve van het familievermogen te verstrekken aan de executeur testamentair mr. [naam executeur], en [Gedaagde] bevolen om rekening en verantwoording af te leggen van het door hem gevoerde beheer over de aan de nalatenschap van [naam Erfgenaam] toebehorende vermogensbestanddelen.
2.11
Bij vonnis van 18 juni 2019 in zaak nr. AUA2017H00195 heeft het Hof het vonnis van het Gerecht van 13 september 2017 bevestigd. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen:
“Het Hof is van oordeel dat, gelet op de voorgeschiedenis, de opstelling van [Gedaagde], de wijze waarop hij van zijn algehele volmachten heeft gebruikt, de slechte relatie tussen hem en de overige deelgenoten, er voldoende gewichtige redenen zijn om [Gedaagde] als executeur testamentair te ontslaan.”
Tegen dit vonnis heeft [Gedaagde] cassatieberoep ingesteld.
2.12
Tussen mr. [naam executeur] als nieuwe executeur en [Gedaagde] zijn kort gedingen gevoerd. Bij vonnis in kort geding van 22 november 2017 in zaak nr. AUA201702533 heeft het Gerecht [Gedaagde], in persoon dan wel in zijn hoedanigheid van bestuurder, aandeelhouder, principaal, feitelijk beleidsbepaler, gevolmachtigde, trustee, dan wel iedere andere ter zake relevante hoedanigheid, op straffe van een direct opeisbare dwangsom, bevolen om:
- De tenaamstelling van de bankrekeningen van [naam Erfgenaam] aangehouden bij Aruba Bank N.V. en bij Orco Bank (Curacao) N.V. te (laten) wijzigen aldus dat de tenaamstelling van die bankrekeningen voor de duur van de executele komt te luiden: “[naam executeur] q.q. executeur-testamentair [naam Erfgenaam] ”;
- de tenaamstelling van bankrekening(en) en/of van de effectenrekeningen van West Indies Investment Companies Inc., Shanlin Ventures Inc., Richezza Corp., Galgo Inc., Navenger Limited, Fagus S.A., Inverpan S.A., Tepworth Limited, Zabonti Ventures Limited, Zandin Corp., Ledin Holding S.A. en Fuime Inc. aangehouden bij Aruba Bank N.V., en/of Orco Bank (Curacao) N.V. en/of Maduro & Curiel’s Bank N.V. en/of Bank of America en/of bij Banque Privé Edmond de Rothschild S.A. en/of bij iedere andere bank te (laten) wijzigen aldus dat de tenaamstelling van die bankrekeningen voor de duur van de executele komt te luiden: “[naam executeur] q.q. executeur-testamentair [naam Erfgenaam] ”
- de tenaamstelling van de certificaten en de inschrijving in het register van certificaten van de Stichting Administratiekantoor La Linda Holding VBA te (laten) wijzigen aldus dat de tenaamstelling van de certificaten en de inschrijving in het register voor de duur van de executele komt te luiden: “[naam executeur] q.q. executeur-testamentair [naam Erfgenaam] ”
- de inschrijving in het aandeelhoudersregister van West Indies Investment Companies Inc., Shanlin Ventures Inc., Richezza Corp., Galgo Inc., Navenger Limited, Fagus S.A., Inverpan S.A., Tepworth Limited, Zabonti Ventures Limited, Zandin Corp., Ledin Holding S.A. en Fuime Inc. aldus te (laten) wijzigen dat de aandelen in die vennootschapen voor de duur van de executele op naam komen te staan van “[naam executeur] q.q. executeur-testamentair [naam Erfgenaam] ”;
2.13
Bij vonnis in kort geding van 24 januari 2018 in zaak nr. AUA201703577 heeft het Gerecht de vordering van [Gedaagde] tot schorsing van de executie van het vonnis van 22 november 2017 afgewezen.
2.14
Bij vonnis in kort geding van 18 juni 2019 in zaak nr. AUA2017H00249 heeft het Hof, voor zover thans van belang, het vonnis van het Gerecht van 22 november 2017 bevestigd. Daartoe heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
“Het Hof voegt voorlopig oordelend toe dat voor zover goederen van [naam Erfgenaam] op basis van de aan [Gedaagde] verstrekte algehele volmachten (direct of indirect) in het vermogen van [Gedaagde] zijn gekomen, sprake is van ongeldigheid wegens ‘Selbsteintritt’ (artikelen 3:68 en 7:416 BW-AUA.”
Tegen dit vonnis heeft [Gedaagde] cassatieberoep ingesteld.
2.15
Bij vonnis in kort geding van 3 juli 2019 in zaak nr. AUA201901154 heeft het Gerecht [Gedaagde] op straffe van verbeurte van een dwangsom geboden om voor de duur van de executele, de executele en de inbezitneming van de nalatenschap door de executeur te gehengen en te gedogen.
2.16
Bij vonnis van 28 augustus 2019 in zaak nr. AUA201803079 heeft het Gerecht afgewezen de vordering van [Gedaagde] om voor recht te verklaren dat het door [naam register accountant] RA opgestelde overzicht als onbetrouwbare informatie onrechtmatig is gegeven en dat dit overzicht niet mag dienen als zijnde een boedelbeschrijving ter vaststelling en verdeling van de nalatenschap van [naam Erfgenaam]. Het ging om een door [naam register accountant], in het kader van een door [Gedaagde] aan [naam register accountant] verstrekte opdracht om hem bij te staan in het terugvinden van het “verzwegen” vermogen, gemaakte opstelling waarin is weergeven welke vermogensbestanddelen behoorden tot de nalatenschap en welke vermogensbestanddelen deel uitmaakten van het “verzwegen” deel, zoals neergelegd in de hiervoor onder 2.8 vermelde boedelbeschrijving van 8 maart 2013, bijgewerkt op 31 mei 2016. Dit overzicht is op grond van een door [Gedaagde] op 12 juli 2017 aan de executeur verstrekte volmacht door [naam register accountant] aan de executeur verstrekt.
2.17
Tussen [Gedaagde] en de executeur zijn onder meer bij het Gerecht op dit moment nog procedures aanhangig. Het gaat onder meer om een door de executeur op 10 april 2019 begonnen bodemprocedure tegen [Gedaagde], de overige erfgenamen en een in Zwitserland gevestigde bank ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de nalatenschap van [naam Erfgenaam] in ieder geval bestaat uit de activa en passiva opgenomen in de tot en met 12 maart 2013 bijgewerkte vermogensopstelling opgemaakt door [naam register accountant], tot bevel dat de bank de houder van diverse rekeningen wijzigt in die zin dat dat de executeur zal zijn en tot een verbod aan die bank om instructies van [Gedaagde] uit te voeren.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1
Eiseres vorderen het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“1. [Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 1] het bedrag van Afl. 240.446,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
2. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 2]. het bedrag van Afl. 240.446,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
3. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 3] het bedrag van Afl. 240.446,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
4. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 4] het bedrag van Afl. 721.340,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
5. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 5] het bedrag van Afl. 360.670,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
6. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [Eiser 6] het bedrag van Afl. 360.670,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016,
7. [ Gedaagde], als erfgenaam te veroordelen om op eigen kosten binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis jegens eisers, althans executeur-testamentair mr. [naam executeur], zekerheid te stellen voor een bedrag van Afl. 60.517.569,80 ter zake van het beweerdelijk verzwegen gedeelte van de litigieuze nalatenschap, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het verschuldigde, zijnde 18 november 2016.
8. [ Gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen van het beweerdelijk verzwegen gedeelte, dit nu het Hof op diverse gronden heeft bepaald dat het gehele vermogen in de nalatenschap van [naam Erfgenaam] valt.
9. te bepalen dat [Gedaagde] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000.000,- althans een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [Gedaagde] binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan het gevorderde onder 7. En 8. Te voldoen.
10. [ Gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
3.2 [
Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Op de grondslagen van de vordering en op het gevoerde verweer zal hierna, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Deze procedure staat niet op zichzelf. Het is één van meerdere procedures die bij dit Gerecht, in hoger beroep bij het Hof en in cassatie bij de Hoge Raad aanhangig zijn dan wel zijn geweest over de verdeling van de nalatenschap van [naam Erfgenaam]. Het geschil dat in deze procedure voorligt kan dan ook niet los van die procedures worden gezien. Onder meer de uitkomsten van diverse procedures en de opstelling van partijen gedurende en na die procedures zijn bij de beoordeling in dit geding mede van belang.
Voorschotten
4.2
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. De waarschijnlijkheid of zelfs aannemelijkheid dat de bodemrechter eiser al dan niet in het gelijk zal stellen met betrekking tot dat recht dat hij pretendeert is een belangrijke factor in dit proces.
4.3
Zoals uit de hiervoor onder 2 vermelde feiten valt af te leiden, is het volgende tussen partijen niet in geschil. De waarde van de “niet verzwegen” goederen uit de nalatenschap van [naam Erfgenaam] bedraagt Afl. 2.885.360,-. Krachtens het testament van [naam Erfgenaam] zijn gerechtigd tot haar nalatenschap: [Eiser 4] (1/4 deel), [Gedaagde] (1/4 deel), [Eiser 1] (1/12 deel), [Eiser 2]. (1/12 deel), [Eiser 3] (1/12 deel) [Eiser 6] (1/8 deel) en [Eiser 5] (1/8 deel). Uit hoofde van het testament van [naam Erfgenaam] hebben eisers op [Gedaagde] een vordering in contanten voor de waarde van voormeld erfdeel, waarop diens aandeel in de begrafeniskosten, de taxatie- en de boedelkosten en de door een ieder eventueel verschuldigde successierechten in minderen zijn gebracht. Deze vorderingen zijn met ingang van 18 november 2016 opeisbaar.
4.4 [
Gedaagde] betwist de gevorderde bedragen. Daartoe voert hij aan dat de aandelen in de nalatenschap van enkele van eisers verrekend moeten worden met schenkingen die [naam Erfgenaam] na het opstellen van het testament aan hen heeft gedaan.
4.5
In het testament (artikel 7) is bepaald dat de erfgenamen door [naam Erfgenaam] vrijgesteld worden van de verplichting tot inbreng van eventuele schenkingen in haar nalatenschap, tenzij bij de schenking anders is bepaald. Zijn stelling dat bij de gestelde schenkingen door [naam Erfgenaam] aan enkelen van eisers is bepaald dat betrokkenen niet worden vrijgesteld van de verplichting tot inbreng van de desbetreffende schenking in de nalatenschap, welke stelling door eisers wordt betwist, heeft [Gedaagde] onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de gestelde schenkingen dateren van na het opstellen van het testament, is daartoe onvoldoende. In het testament is niet bepaald dat de vrijstelling alleen heeft te gelden voor schenkingen tot aan de datum van het testament, maar dat een uitzondering op die bepaling bij de desbetreffende schenking moet zijn bepaald.
4.6
Ook indien de gestelde schenkingen met de aandelen in de nalatenschap moeten worden verrekend, brengt dat niet met zich dat de vorderingen niet in hoge mate aannemelijk zijn. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt. De als voorschot gevorderde bedragen zijn in omvang beperkt tot het aandeel van eisers in het “niet verzwegen” deel van de nalatenschap. Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de omvang van de geldvorderingen waarvan zij in deze procedure een voorschot vorderen beduidend groter is dan de aldus gevorderde voorschotten. Gelet op onder meer het vonnis van het Hof van 18 juni 2019 in zaak nr. AUA2017H00195 staat thans tussen partijen vast dat [Gedaagde] geen rechthebbende is op het geheel dan wel het overgrote deel van de nalatenschap van [naam Erfgenaam]. Aldus maakt het “verzwegen” deel deel uit van de nalatenschap, waartoe eisers gerechtigd zijn. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat de omvang van dit deel Afl. 80.690.093,- bedraagt. Zij hebben in dit verband verwezen naar een eerder, onder meer in voormelde brief van 14 maart 2013, door [Gedaagde] ingenomen stelling. [Gedaagde] heeft deze stelling in deze procedure onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de omvang geen Afl. 80.690.093,- bedraagt, maar geeft geen begin van onderbouwing waarom dat zo is dan wel wat de omvang wel zou zijn. Dat had, in het bijzonder omdat hij daarmee afwijkt van een eerder ingenomen stelling, evenwel op zijn weg gelegen. Dat hij dat niet heeft gedaan, klemt te meer omdat [Gedaagde] de executeur dan wel eisers stelselmatig belemmert enig inzicht te krijgen in de omvang van het “verzwegen” deel. Ter zitting hebben eisers onweersproken te kennen gegeven dat [Gedaagde] tot nog toe geen gevolg heeft gegeven aan de aan hem in diverse vonnissen van dit Gerecht in dat verband gegeven bevelen en geboden. Daarbij opgelegde dwangsommen zijn verbeurd en een bedrag van Afl. 1.300.000,- is inmiddels geïncasseerd, aldus eisers nog altijd onweersproken. Desgevraagd heeft [Gedaagde] ter zitting verklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het in het vonnis van 22 november 2017 door het Gerecht gegeven bevel tot de wijziging van de tenaamstelling van bankrekening(en) en/of van de effectenrekeningen, van de certificaten en de inschrijving in het register van certificaten en de inschrijving in het aandeelhoudersregister van diverse entiteiten en aan het in het vonnis in kort geding van 3 juli 2019 door het Gerecht gegeven gebod om voor de duur van de executele, de executele en de inbezitneming van de nalatenschap door de executeur te gehengen en te gedogen. Evenmin heeft [Gedaagde] rekening en verantwoording afgelegd over de periode waarin hij executeur was, waartoe hij bij het vonnis in kort geding van het Gerecht van 3 mei 2017 en bij het vonnis van het Gerecht van 13 september 2017, bevestigd bij het vonnis van het Hof van 18 september 2019, bevolen is. [Gedaagde] heeft ten slotte niet gesteld dat ook indien het “verzwegen” deel deel uitmaakt van de nalatenschap van [naam Erfgenaam], althans eisers daartoe gerechtigd zijn, verrekening met de gestelde schenkingen met zich brengt dat de desbetreffende eisers geen vordering meer op [Gedaagde] hebben.
4.7
De slotsom is dat de vorderingen van eisers voldoende aannemelijk zijn.
Bij te de verrichten belangenafweging, zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven, acht het Gerecht voorts het volgende redengevend. Het spoedeisend belang van eisers in deze procedure kan niet los worden gezien van de andere tussen partijen dan wel de executeur en [Gedaagde] gevoerde en te voeren procedures over de verdeling van de nalatenschap van [naam Erfgenaam]. In het bijzonder kent het Gerecht in dit verband betekenis toe aan de omstandigheid dat de afwikkeling van de nalatenschap hoofdzakelijk belemmerd wordt door gedragingen van [Gedaagde], zoals het stelselmatig niet voldoen aan bij vonnissen van het Gerecht ter zake gegeven bevelen en geboden. De opstelling van [Gedaagde], alsmede de vele gevoerde en nog te voeren procedures brengen met zich dat nog altijd geen zicht is op een spoedige afwikkeling van de nalatenschap. Aan het verweer van [Gedaagde] dat bij uitkering van voorschotten aan eisers zich een restitutierisico zal voordoen, gaat het Gerecht voorbij, gelet op de hoogte van de gevorderde voorschotten en de omvang van de vorderingen van eisers op [Gedaagde], zoals hiervoor onder 4.6 ook is vermeld.
4.8
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen.
4.9
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen in zoverre op na te melden wijze worden toegewezen.
Zekerheidsstelling
4.1
Eisers hebben de vordering tot zekerheidsstelling gegrond op de (aanvullende dan wel beperkende) werking van de redelijkheid en billijkheid op de uit het testament van [naam Erfgenaam] tussen hen en [Gedaagde] voortvloeiende contractuele verplichtingen dan wel op een onrechtmatige daad van de zijde van [Gedaagde]. Volgens eisers is [Gedaagde] doende vermogensbestanddelen te verkwisten en te verduisteren, waardoor zij in hun verhaalsmogelijkheden worden beperkt.
4.11 [
Gedaagde] voert het verweer dat de vordering tot zekerheidsstelling strandt op hetgeen [naam Erfgenaam] ter zake in haar testament (artikel 4C, onder d) heeft bepaald, te weten dat [Gedaagde] geen zekerheid hoeft te stellen. Naar voorlopig oordeel van het Gerecht slaagt dit verweer niet. Indien de bewoordingen van een testament voor verschillende opvattingen vatbaar zijn, dient te worden nagegaan, wat de bedoeling van de erflater is geweest, in plaats van zich tegen die bedoeling aan de letterlijke betekenis van die bewoordingen te houden (artikel 4:913 BW). Het Gerecht acht door eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedoeling van [naam Erfgenaam] nimmer is geweest dat [Gedaagde] onder geen enkele omstandigheid zekerheid behoeft te stellen. Aanknopingspunten hiervoor zijn te vinden in de omstandigheid dat de vorderingen van de overige erfgenamen op [Gedaagde] krachtens het testament eerst vijf jaar na het overlijden van [naam Erfgenaam] opeisbaar zijn en dat [Gedaagde] hen over die periode geen wettelijke rente verschuldigd is. Gelet hierop lijkt in de bedoeling van [naam Erfgenaam] te hebben gelegen dat [Gedaagde] gedurende de periode waarin de vorderingen nog niet opeisbaar zijn, geen zekerheid hoeft te stellen. Ook indien van de letterlijke bewoordingen van het testament dient te worden uitgegaan, valt niet uit te sluiten dat onder omstandigheden de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich kan brengen dat deze bepaling buiten toepassing dient te worden gelaten. Deze omstandigheden kunnen zijn dat [Gedaagde] handelingen verricht die de uit het testament voor de overige erfgenamen op hem voortvloeiende vorderingen illusoir maakt. Aanknopingspunt hiervoor is te vinden in de overige bepalingen van het testament van [naam Erfgenaam], waarin zij uitdrukkelijk ieder van haar kinderen voor gelijke delen als haar erfgenamen heeft benoemd.
4.12 [
Gedaagde] heeft de stellingen ter zake van het (recentelijk) verduisteren van goederen uit de nalatenschap van [naam Erfgenaam] gemotiveerd betwist. Gelet hierop, hebben eisers een gegronde vrees voor verduistering onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eisers hebben in dit verband onder meer aangevoerd dat in het verleden goederen uit het vermogen van [naam Erfgenaam] tot een bedrag van omstreeks Afl. 26.000.000,- op basis van de aan [Gedaagde] door [naam Erfgenaam] verstrekte volmachten in het vermogen van [Gedaagde] terecht zijn gekomen, waarvan het Hof overigens in het vonnis in kort geding van 18 november 2019 voorlopig oordelend heeft overwogen dat ter zake sprake is van ongeldigheid. Eisers hebben echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat en op welke schaal [Gedaagde] thans handelingen uitvoert op grond waarvan eisers in hun verhaalsmogelijkheden worden beperkt. Dat had evenwel op hun weg gelegen, onder meer omdat zij zekerheidsstelling voor het gehele bedrag van Afl. 60.517.569,80 vorderen. De enkele – gestelde en door [Gedaagde] betwiste – omstandigheid dat [Gedaagde] bestanddelen uit de nalatenschap wegs[naam Zoon]t, is in dit verband onvoldoende, omdat krachtens het testament van [naam Erfgenaam] alle goederen die tot de nalatenschap behoren aan [Gedaagde] worden toebedeeld en aan de overige erfgenamen een vordering in contanten op [Gedaagde] ter grootte van ieders erfdeel.
4.13
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Rekening en verantwoording
4.14
Zoals hiervoor onder 2.9 en 2.10 is vermeld, heeft het Gerecht eerder, bij het vonnis in kort geding van 3 mei 2017 en bij het vonnis van 13 september 2017, bevestigd bij het vonnis van het Hof van 18 september 2019, [Gedaagde] bevolen om rekening en verantwoording af te leggen van het door hem als executeur gevoerde beheer over de aan de nalatenschap van [naam Erfgenaam] toebehorende vermogensbestanddelen. Daaraan heeft [Gedaagde] tot nog toe geen gevolg gegeven. [Gedaagde] heeft niet betwist dat hij hier uit hoofde van voormelde vonnissen of anderszins toe gehouden is, zodat de vordering in zoverre voor toewijzing in aanmerking komt.
4.15
De vordering [Gedaagde] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap gedurende de periode dat mr. [naam executeur] executeur is, hebben eisers onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat [Gedaagde] geen (volledig) gevolg heeft gegeven aan de in de vonnissen (in kort geding) van het Gerecht van 22 november 2017, bevestigd bij vonnis van het Hof van 18 juni 2019, en van 3 juli 2019 gegeven bevelen en geboden tot wijziging van de tenaamstelling van bankrekening(en) en/of van de effectenrekeningen, van de certificaten en de inschrijving in het register van certificaten en de inschrijving in het aandeelhoudersregister van diverse entiteiten en tot voor de duur van de executele, de executele en de inbezitneming van de nalatenschap door de executeur te gehengen en te gedogen, is onvoldoende voor het oordeel dat [Gedaagde] thans het (gehele) beheer voert over de nalatenschap en uit dien hoofde gehouden is tot het daarover afleggen van rekening en verantwoording.
4.16
De vordering wordt op na te melden wijze toegewezen. Daarbij zal het Gerecht de gevorderde dwangsommen op na te melden wijze opleggen.
Proceskosten
4.17
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 1] het bedrag van Afl. 240.446,67, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.2.
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 2]. het bedrag van Afl. 240.446,67, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.3
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 3] het bedrag van Afl. 240.446,67, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.4
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 4] het bedrag van Afl. 721.340,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.5
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 5] het bedrag van Afl. 360.670,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.6.
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser 6] het bedrag van Afl. 360.670,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 november 2016 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald;
5.7
beveelt [Gedaagde] om rekening en verantwoording af te leggen van het door hem tot 3 mei 2017 gevoerde beheer over de aan de nalatenschap van [naam Erfgenaam] toebehorende vermogensbestanddelen;
5.8
bepaalt dat [Gedaagde] ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen een dwangsom verbeurt van Afl. 100.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [Gedaagde] het hiervoor onder 5.7 vermeld bevel niet opvolgt, welke verbeurd worden 30 dagen na betekening van dit vonnis en tot een maximum van Afl. 10.000.000,-;
5.9
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.1
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.11
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.