ECLI:NL:OGEAA:2019:806

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
AUA201903046
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in de zaak tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een alimentatiezaak tussen een moeder en een vader. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock, verzocht om een wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die in 2016 op Afl. 300,- per maand was vastgesteld. De moeder stelde dat de kosten voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind waren gestegen, nu het kind naar de Colegio Arubano gaat. Ze vroeg om een verhoging van de alimentatie naar Afl. 900,- per maand.

De vader, die in persoon procedeerde, betwistte de wijziging niet, maar het gerecht moest beoordelen of de wijziging van omstandigheden voldoende was om de alimentatie te verhogen. Het gerecht overwoog dat ouders verplicht zijn bij te dragen aan de kosten van hun kinderen naar draagkracht. De moeder had een netto-maandloon van Afl. 1.817,31, terwijl de vader een inkomen van Afl. 2.134,34 per maand had, maar geen vast inkomen kon garanderen.

Na beoordeling van de financiële situatie van beide ouders, concludeerde het gerecht dat de huidige alimentatie niet in strijd was met de wettelijke maatstaven en dat er geen reden was om de alimentatie te verhogen. Het verzoek van de moeder werd afgewezen, maar zij kreeg wel toestemming om kosteloos te procederen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking van 10 december 2019
behorend bij EJ nr. AUA201903046
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de alimentatiezaak tussen
[verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
en
[verweerder],
wonende in Aruba, [adres],
VERWEERDER, hierna: de vader,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 6 september 2019;
  • de stukken zijdens de moeder, ingediend op 23 oktober 2019,
  • het verweerschrift van de vader, ingediend op 28 oktober 2019,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 29 oktober 2019, waar zijn verschenen de moeder in persoon en bijgestaan door haar gemachtigde en de vader in persoon.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De thans nog minderjarige [naam minderjarige] (hierna: de minderjarige) is op [geboortedatum] in Aruba geboren uit het huwelijk tussen de vader en de moeder.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 12 januari 2015 (behorend bij EJ nr. 2251 van 2014) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3
Bij beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 26 juli 2016 (behorend bij EJ-2251/14, Ghis 77735, H20/16), is bepaald dat de vader met Afl. 300,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3.DE BEOORDELING
3.1
Het verzoek strekt tot wijziging van bovengenoemde beschikking van 26 juli 2016 in die zin dat het door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie zal worden verhoogd tot Afl. 900,- per maand. Daartoe wordt aangevoerd dat de minderjarige nu naar de Colegio Arubano gaat en dat de kosten zijn gestegen.
3.2
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW). Ingevolge die bepaling kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. Uitgangspunt is dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij heeft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven. Vanwege de onderhoudsplicht jegens de kinderen dient de onderhoudsplichtige zich voorts te onthouden van gedragingen die ertoe leiden dat hij zijn alimentatieverplichtingen niet meer kan nakomen. De onderhoudsplichtige dient dan ook de belangen van de kinderen in acht te nemen wanneer hij keuzes maakt die zijn draagkracht negatief kunnen beïnvloeden en derhalve tot gevolg kunnen hebben dat hij niet meer (volledig) aan zijn alimentatieverplichtingen kan voldoen.
3.4
Voorts neemt het gerecht het volgende in aanmerking. De vrouw stelt dat de kosten van de minderjarige zijn gestegen omdat de minderjarige de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Hierdoor verwijst de moeder naar de richtlijn van het gerecht dat bij het vaststellen van de behoefte van een kind als richtsnoer voor kinderen van 12 jaar en ouder, die op Colegio Arubano zit, een bedrag van Afl. 750,- wordt gehanteerd. Gelet op deze wijziging van omstandigheden ziet het gerecht voldoende aanleiding om tot herbeoordeling over te gaan.
3.5
De aard van de alimentatiebeschikking op de voet van art. 1:401 lid 1 brengt mee dat de rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, geheel vrij is om met inachtneming van alle ten tijde van zijn beslissing bestaande relevante omstandigheden en zonder door de aldus achterhaalde uitspraak in zijn vrijheid te worden beperkt, die uitspraak te wijzigen dan wel in te trekken (vgl. HR d.d. 4 februari 2000; ECLI:NL:HR:2000:AA4724).
3.6
Het gerecht zal gelet hierop opnieuw de draagkracht van partijen vaststellen teneinde te beoordelen welke bijdrage de man kan voldoen.
Kosten van verzorging en opvoeding
3.7
De moeder heeft gesteld dat de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige Afl. 900,- per maand bedragen. De vader heeft deze kosten niet betwist. Gelet hierop kunnen de kosten van de minderjarige worden vastgesteld op Afl. 900,- per maand, waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen bij te dragen.
De draagkracht van de moeder
3.8
Uit de door de moeder overgelegde loonstroken blijkt dat zij een gemiddeld netto-maandloon heeft van Afl. 1.817.31.
Wat betreft de lasten, houdt het gerecht rekening met het forfaitair bedrag van Afl. 1.400,- voor het eigen levensonderhoud en de aflossing van de lening bij de RBC Bank ad Afl. 320,-. De overige (niet betwiste) opgevoerde lasten wordt de moeder geacht te betalen uit voornoemd forfaitair in aanmerking te nemen bedrag van Afl. 1.400,-.
3.9
De totale in aanmerking te nemen (noodzakelijke) vaste lasten van de moeder bedragen, gelet op het vorenstaande, totaal afgerond Afl. 1.720,-.
3.1
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder maandelijks een bedrag overhoudt van
(Afl. 1.817,31 – Afl. 1.720,- =) Afl. 97,31, waarmee zij aan haar verplichting met betrekking tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient te voldoen.
De draagkracht van de vader
3.11
De vader heeft één opgave van zijn inkomen over de maand september 2019 overgelegd en heeft onder verwijzing daarnaar gesteld dat hij Afl. 2.134,34 per maand aan commissie verdiend. Volgens de vader heeft hij na zijn ontslag bij Marriott pas sinds september 2019 weer werk als freelancer bij Colors and Paints PGG. Hoewel de vader heeft gesteld dat dit inkomen niet een vast inkomen is en dus niet zeker is dat hij dit bedrag iedere maand zal verdienen, zal het gerecht bij het vaststellen van zijn draagkracht uitgaan van dit inkomen. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat de vader bij zijn vorige werkgever is ontslagen zonder toekenning van een ontslagvergoeding, zodat het gerecht ervan uit gaat dat het een gevolg is van aan de man verwijtbaar gedrag dat hij zijn baan en het daarbij behorend inkomen is kwijtgeraakt. Dat de vader thans geen vast inkomen heeft, zoals hij stelt, komt dan ook voor zijn risico.
3.12
De vader heeft nagelaten een draagkrachtoverzicht in het geding te brengen, dan wel zijn uitgaven te specificeren aan de hand van onder meer rekeningen en bankafschriften. Die omstandigheden komen voor zijn rekening en risico. Het gerecht zal rekening houden met het forfaitair bedrag van Afl. 1.400,- voor het eigen levensonderhoud. Daarnaast zal
het gerecht rekening houden met de aflossing van een achterstand in de lening bij de FCCA van Afl. 419,00 per maand. De rest van het bedrag dat de man maandelijks aan FCCA betaalt zijn gebruikelijke huisvestingskosten die mede geacht te zijn begrepen in het forfaitaire bedrag van Afl. 1.400,00 per maand. De vader houdt maandelijks over een bedrag van (Afl. 2.134,34 – Afl. 1.819,- =) Afl. 315,34.
3.13
Gelet op de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige enerzijds en de draagkracht van de ouders anderzijds, is het gerecht van oordeel dat niet is gebleken dat de door het hof in zijn beschikking van 26 juli 2016 vastgestelde bijdrage niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet, althans dat deze in de door de moeder gewenste zin zou moeten worden gewijzigd. Het verzoek zal om die reden worden afgewezen.
3.14
Gelet op het door de moeder overgelegde bewijs van onvermogen van 8 maart 2019, zal aan haar toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
3.15
De kosten van de procedure zullen worden gecompenseerd in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
verleent de moeder toelating om kosteloos te procederen,
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van dinsdag 10 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.