ECLI:NL:OGEAA:2019:81
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Kort geding
- A.H.M. van de Leur
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vorderingsrecht en de gevolgen voor borgstelling in kort geding
In deze zaak, die op 6 februari 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.W. Rep, een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe N.V. (BdC), vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems. De eiseres vorderde onder andere dat BdC zou verklaren dat zij geen vordering op haar heeft, dan wel dat een vermeende vordering op basis van borgstelling is verjaard. De procedure volgde op een eerdere zitting op 9 januari 2019, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiseres zich in 2005 borg heeft gesteld voor een lening van Afl. 70.000,-- ten behoeve van een derde partij, Man Power Services N.V., die inmiddels niet meer bestaat. Eiseres heeft aangevoerd dat de vordering van BdC inmiddels is verjaard, wat betekent dat BdC deze niet meer in rechte kan afdwingen. Het Gerecht oordeelde echter dat, hoewel de vordering verjaard is, dit niet betekent dat de verbintenis tot betaling niet meer bestaat; het betreft een natuurlijke verbintenis die niet afdwingbaar is, maar wel vrijwillig kan worden nagekomen.
Daarnaast heeft eiseres gesteld dat BdC onrechtmatig heeft gehandeld door aan andere banken te melden dat zij een openstaande vordering op eiseres heeft, wat haar kredietwaardigheid zou hebben geschaad. Het Gerecht oordeelde dat deze kwestie niet verder hoefde te worden beoordeeld, omdat eiseres zelf de mededeling van BdC aan de banken had doorgegeven. Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, tot een bedrag van Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde van BdC.