ECLI:NL:OGEAA:2019:828

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
AUA201903926
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige gebruik van bedrijfsterrein door huurder en vordering tot verwijdering van goederen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft [X] in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van CODEMSA N.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde]. De kern van de zaak betreft een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte die [gedaagde] huurt van CODEMSA. [X] vorderde dat [gedaagde] alle goederen die zich buiten de gehuurde bedrijfsruimte bevinden, binnen twee maanden zou verwijderen, omdat hij zonder recht of titel een deel van het terrein van CODEMSA in gebruik had genomen voor de opslag van containers en bouwmaterialen.

De procedure begon met een verzoekschrift en een mondelinge behandeling op 28 november 2019, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. [X] stelde dat [gedaagde] niet alleen de gehuurde bedrijfsruimte gebruikte, maar ook onrechtmatig het terrein van CODEMSA in gebruik had genomen. [gedaagde] voerde verweer en vroeg het Gerecht om [X] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.

Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om [X] niet-ontvankelijk te verklaren en dat het spoedeisend belang van [X] bij zijn vorderingen evident was. Het Gerecht stelde vast dat [gedaagde] onrechtmatig gebruik maakte van het terrein van CODEMSA en dat hij de containers en materialen binnen twee maanden moest verwijderen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] niet aan het bevel voldeed. De vordering tot schadevergoeding werd echter afgewezen, omdat het Gerecht oordeelde dat het restitutierisico te groot was. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

Vonnis van 18 december 2019
Behorend bij K.G. nr. AUA201903926
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[X] in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van CODEMSA N.V.,
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [X] q.q.,
procederend in persoon in voormelde hoedanigheid,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden ter terechtzitting van donderdag 28 november 2019 om 9:30 uur.
1.2 [
X] q.q. is in persoon ter terechtzitting verschenen, en [gedaagde] is verschenen samen met zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnota’s en [X] q.q. mede aan de hand van toegelaten nadere producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
gedaagde] en [directeur Codemsa] (hierna: [directeur Codemsa]), zijnde de directeur van Codemsa N.V. (hierna: Codemsa), hebben op 29 december 2015 een huurovereenkomst gesloten (hierna: de huurovereenkomst), waarbij is afgesproken dat [gedaagde] voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 tegen een bedrag van Afl. 6.000,- per maand een aan Codemsa toebehorende in Aruba te Cumana 69 gelegen bedrijfsruimte van 706 m² huurt (hierna: de bedrijfsruimte). Ingevolge de huurovereenkomst zal de bedrijfsruimte als warehouse gebruikt worden. De huurovereenkomst is steeds stilzwijgend voor een jaar verlengd.
2.3
Op enig in het verleden gelegen moment heeft [gedaagde] ten behoeve van zijn bedrijf naast de door hem van Codemsa gehuurde bedrijfsruimte een deel van het aan Codemsa toebehorend terrein in gebruik genomen door plaatsing aldaar van containers en (bouw)materialen.
2.4
Bij beschikking van 12 mei 2017 in de zaak met als nummer E.J. 296 van 2017 is [X] q.q. benoemd tot mede-curator in het faillissement van Codemsa.
2.5
Bij brief van 27 februari 2019 heeft [X] q.q. [gedaagde] aangeschreven dat [gedaagde] krachtens de huurovereenkomst de bedrijfsruimte huurt van 706 m², en niet meer dan dat. Verder deelt [X] q.q. bij dat schrijven mede aan [gedaagde] dat opslag/stalling van ijzer op het terrein van Codemsa buiten de gehuurde bedrijfsruimte geen onderdeel is van de huurovereenkomst, en verzoekt [X] q.q. [gedaagde] om kenbaar te maken of en hoeveel m2 terrein voor opslag/stalling van bouwmaterialen buiten de gehuurde bedrijfsruimte tegen een huur van Afl. 5,-- per meter per maand wenst te huren met ingang van 1 april 2019. [gedaagde] is niet ingegaan op dat verzoek, maar is evenwel doorgegaan met het opslaan/stallen/plaatsen van bouwmaterialen en containers op het terrein van Codemsa buiten de gehuurde bedrijfsruimte.
2.6
Bij brief van 10 mei 2019 heeft [X] q.q. [gedaagde] gesommeerd om binnen zeven dagen over te gaan tot het maken van afspraken over het verwijderen van de containers, ijzerwerk en dergelijke die [gedaagde] buiten de bedrijfsruimte heeft gestald/opgeslagen/geplaatst op het terrein van Codemsa. Daarbij is [gedaagde] door [X] q.q. aangeschreven dat hij vanaf 1 april 2019 een vergoeding dient te betalen voor het gebruik van het niet gehuurde terrein van Codemsa, en dat indien geen overeenstemming wordt bereikt [X] q.q. rechtsmaatregelen zal treffen.
2.7
Bij brief van 10 juni 2019 heeft [X] q.q. [gedaagde] wederom gesommeerd zijn zaken die hij buiten de bedrijfsruimte heeft gestald/opgeslagen/geplaatst binnen zeven dagen te verwijderen en verwijderd te houden bij het nalaten waarvan er rechtsmaatregelen zullen worden getroffen.
2.8 [
X] q.q. heeft op 4 november 2019 toestemming gekregen van de rechter-commissaris om in deze kwestie te mogen procederen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
X] q.q. vordert dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] beveelt om binnen zeven dagen na de uitspraak van dit vonnis de containers, het ijzerwerk en al hetgeen zich van [gedaagde] op het terrein van Codemsa buiten het door hem gehuurde bevindt te verwijderen en verwijderd te houden;
b. bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van (de failliete boedel van) Codemsa een dwangsom verbeurt van Afl. 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] voormeld bevel niet opvolgt;
c. [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een bedrag van Afl. 28.125,-- aan vergoeding voor het zonder recht of titel in gebruik nemen van een deel van het terrein van Codemsa voor de opslag/stalling van containers en (bouw)materialen;
d. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en verzoekt het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [X] q.q. niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem die te ontzeggen, en hem te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken die meebrengen dat [X] q.q. niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vorderingen. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [X] q.q. bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen. Het verweer van [gedaagde] op di punt wordt eveneens verworpen.
4.3
Niet in geschil is tussen partijen dat [gedaagde] niets anders of meer huurt van Codemsa dan een bedrijfsruimte van 706 m², zijnde een warehouse, en evenmin is in geschil tussen partijen dat [gedaagde] daarnaast een deel van het aan Codemsa toebehorend terrein in gebruik heeft genomen voor de opslag/stalling/plaatsing van containers en (bouw)materialen. De stelling van [gedaagde] dat hij met [directeur Codemsa] heeft afgesproken dat hij ook meer dan de gehuurde oppervlakte aldus mag gebruiken is door [X] q.q. gemotiveerd betwist, en komt om die reden niet vast te staan. Het Gerecht ziet in het licht van dat verweer en het ontbreken van ieder verificatoir begin van bewijs op dit punt geen aanleiding of grond om die bevrijdende stelling van [gedaagde] voorshands aannemelijk te oordelen. Dit één en ander brengt mee dat voorshands komt vast te staan dat [gedaagde] een deel van het aan Codemsa toebehorende terrein zonder recht of titel ofwel onrechtmatig gebruikt voor de opslag/stalling/plaatsing van containers en (bouw)materialen ten behoeve van zijn bedrijf, hetgeen [X] q.q. naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet langer hoeft te dulden. De stelling van [gedaagde] dat sprake is van een kort tijdelijk gebruik oordeelt het Gerecht in het licht van de hiervoor vermelde feitelijkheden en het gemotiveerde verweer van [X] q.q. evenmin voorshands aannemelijk.
4.4
Vorenstaande brengt mee dat te verwachten is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] de containers, het ijzerwerk en al hetgeen zich van [gedaagde] buiten het door hem gehuurde op het terrein van Codemsa bevindt zal moeten verwijderen. De onder a. gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Met name kan de beweerdelijke omstandigheid dat andere huurders ook zonder recht of titel gebruik maken van meer dan de door hen gehuurde oppervlakte niet aan toewijzing van de vordering van [X] q.q. in de weg staan. Maatstaven van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat het Gerecht de termijn waarbinnen [gedaagde] moet ontruimen op twee maanden zal stellen. Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan [gedaagde] als na te melden. Ook daarvan gaat naar het oordeel voldoende prikkel uit tot stipte nakoming door [gedaagde] van dit vonnis.
4.5
Ook afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [gedaagde] bij afwijzing van het onder a. verzochte ten opzichte van de belangen van [X] q.q. bij toewijzing daarvan. Dit klemt temeer omdat [gedaagde] het niet onredelijk voorkomend aanbod van [X] q.q., om de onrechtmatige ingebruikname van een deel van het perceel van Codemsa alsnog te legaliseren en te ordenen door met betrekking tot dat perceel een huurovereenkomst te sluiten, niet heeft aanvaard. Daar komt bij dat [X] q.q. niet of onvoldoende bestreden heeft gesteld dat in het kader van het faillissement van Codemsa het gehele aan haar toebehorende perceel en het daarop gebouwde met goedkeuring van de hypotheekhoudende bank vooralsnog onderhands mag worden verkocht, in het licht waarvan het Gerecht [X] q.q. mede in het licht van de door hem overgelegde foto’s voorshands volgt in zijn stelling dat de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] op het door hem onrechtmatig in gebruik genomen deel van het terrein van Codemsa bedoelde onderhandse (ver)koop niet gemakkelijker doch eerder lastiger maken. De beweerdelijke omstandigheid dat [gedaagde] zijn bedrijf zal moet sluiten indien hij tot ontruiming van het onrechtmatig in gebruik genomen terrein wordt veroordeeld, komt en blijft - mede omdat [gedaagde] voormeld aanbod van [X] q.q. om voor hem moverende redenen niet heeft aanvaard - voor rekening en risico van [gedaagde].
4.6 [
X] q.q. legt aan zijn vordering onder c. de stelling ten grondslag dat [gedaagde] over de periode van 1 april tot en met 15 november 2019 naar schatting 750 m² aan Codemsa toebehorend terrein zonder recht of titel in gebruik heeft genomen en in het licht daarvan per m² een bedrag van Afl. 5,- per maand aan gebruiks(schade)vergoeding verschuldigd is. [gedaagde] heeft de door [X] q.q. geschatte de omvang van dat terrein en de hoogte van de door [X] q.q. geformuleerde vergoeding echter gemotiveerd bestreden. Dit één en ander brengt mee dat thans niet kan worden gezegd dat (de failliete boedel van) Codemsa te dezen een harde vordering heeft op [gedaagde], hetgeen voor toewijzing van een geldsom in kort geding vereist is. Daar komt in dat verband bij dat het restitutierisico naar het oordeel van het Gerecht onaanvaardbaar groot is, omdat een onterechte gebleken veroordeling met zich brengt dat [gedaagde] zijn alsdan ontstane vordering op (de failliete boedel van) Codemsa als concurrent schuldeiser ter verificatie kan indienen bij [X] q.q., terwijl het van algemene bekendheid is dat in geval van faillissement concurrente schuldeisers niet zelden achter het net vissen. De vordering onder c. zal op grond van dit alles worden afgewezen.
4.7 [
gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de (failliete boedel van) Codemsa, tot aan deze uitspraak begroot op (Afl. 450,- + Afl. 218,64 =) Afl. 668,64 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan door voormelde boedel te dragen kosten voor het optreden van [X] q.q. in de onderhavige procedure als procesgemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
- beveelt [gedaagde] om alle goederen die zich van zijntentwege op het terrein van Codemsa bevinden buiten zijn van Codemsa gehuurde bedrijfsruimte binnen twee maanden na de betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden zolang in een bodemprocedure niet anders zal zijn beslist;
- bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van (de failliete boedel van) Codemsa een dwangsom verbeurt van Afl. 500,- per dag dat [gedaagde] voormeld bevel niet opvolgt, met dien verstande dat [gedaagde] te dezen maximaal Afl. 250.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van (de failliete boedel van) Codemsa, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.168,64;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.