ECLI:NL:OGEAA:2019:840

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AUA201701720 AR
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering in geschil over contractspartij en openstaande facturen in uitzendovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Wix. De zaak betreft een geschil over de vraag of eiser contractspartij is bij een uitzendovereenkomst en een overeenkomst tot aanneming van werk die met gedaagde zijn gesloten. Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om feiten en omstandigheden te bewijzen die zijn stelling ondersteunen. Het gerecht heeft in een tussenvonnis van 2 oktober 2019 overwogen dat eiser zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij contractspartij is van gedaagde. Dit vonnis is een vervolg op dat tussenvonnis en het gerecht heeft de verdere bewijslevering gelast. Eiser moet ook bewijzen dat hij schuldeiser is met betrekking tot openstaande facturen die voortvloeien uit de overeenkomst tot het voeren van supervisie. Het gerecht heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 3 juni 2020 voor opgave van getuigen door eiser, aangezien er op dat moment geen zittingen konden worden ingepland vanwege de coronamaatregelen. Het vonnis houdt in dat alle overige beslissingen worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

Vonnis van 29 april 2019
Behorend bij AUA201701720 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende in Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
[gedaagde]
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix.

5.DE VERDERE PROCEDURE

5.1
Het verloop van de procedure tot en met 2 oktober 2019 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de comparitie van partijen d.d. 18 november 2019;
- de akte uitlating d.d. 22 januari 2020.
5.2
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

6.DE VERDERE BEOORDELING

6.1
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van 2 oktober 2019 (hierna: het tussenvonnis). Het gerecht blijft bij de in dat vonnis gegeven oordelen. Voor de verdere beoordeling van het geschil betekent dat het volgende.
De wederpartij van [gedaagde]
6.2 [
gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord en dupliek gemotiveerd betwist dat [eiser] wederpartij is bij de, via [eiser] tot stand gekomen, uitzendovereenkomst en (onder)aannemingsovereenkomst. Om die reden heeft het gerecht in het tussenvonnis (nummer 3.3) overwogen dat [eiser] zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij ([eiser]) contractspartij is van [gedaagde] bij deze overeenkomsten (en dat dus niet [wederpartij] de wederpartij is, zoals door [gedaagde] is gesteld). Het gerecht zal daartoe hierna een getuigenverhoor gelasten.
6.3
In de conclusie van dupliek (pag. 4 bovenaan) heeft [gedaagde] gesteld dat ook ten aanzien van de facturen die betrekking hebben op de overeenkomst tot het voeren van supervisie [wederpartij] op eigen naam de betaling van die facturen heeft gevorderd. Zij wenst dat eerst duidelijk wordt wie de rechthebbende is ten aanzien van deze facturen voordat zij tot betaling aan [eiser] kan worden veroordeeld. Onzekerheid hierover staat ook een minnelijke regeling in de weg, zo is tijdens de comparitie gebleken.
[eiser] stelt dat [wederpartij] ten aanzien van deze facturen zuiver als incassobureau heeft gehandeld en dat hij thans gerechtigd is in rechte betaling van deze facturen te vorderen.
6.4
Het gerecht begrijpt de stellingen van [gedaagde] op dit punt aldus dat zij stelt dat zij weliswaar de overeenkomst tot het voeren van supervisie met [eiser] als contractspartij is aangegaan, maar dat niet zeker is of [eiser] nog steeds schuldeiser is ten aanzien van (eventuele) onbetaalde facturen uit hoofde van deze rechtsverhouding. [eiser] heeft op haar beurt erkend dat [wederpartij] haar eigen briefhoofd op de facturen heeft geplaatst toen zij [gedaagde] aanmaande om te betalen (cvr, 16). In dat licht heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd gesteld dat niet duidelijk is of [eiser] (nog steeds) crediteur is ten aanzien van de (eventueel) openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst tot het voeren van supervisie. [eiser] zal hierna eveneens worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij ook ten aanzien van dit onderdeel van de vorderingen (nog steeds) de schuldeiser is.
Het verdere verloop van de procedure na de bewijslevering
-
de overeenkomst tot het voeren van supervisie
6.5
Indien [eiser] slaagt in het bewijs dat hij ten aanzien van deze facturen de crediteur is, moeten nog openstaande facturen aan hem worden betaald. Voor zover [gedaagde] zich op betaling beroept, zal zij die betalingen moeten bewijzen. Dat geldt ook voor de door [gedaagde] gestelde betaling van Afl. 3.000,00 (zie cvd, prod. 5) waarvan [eiser] heeft gesteld dat deze betaling betrekking had op een project in [plaats].
-
de openstaande som in verband met de uitzendwerkzaamheden
6.6
Indien [eiser] slaagt in het bewijs dat hij contractspartij is bij de uitzendovereenkomst, dan is het volgende van belang. [gedaagde] heeft gesteld dat zij de werknemers (voor de inhuur waarvan [eiser] facturen heeft gestuurd) zelf heeft ingehuurd en heeft betaald. Zij heeft, zo heeft zij verder gesteld, alleen de netto salarissen aan de werknemers betaald. Afdrachten van belastingen en premies aan de overheid moet nog geschieden. [eiser] heeft tijdens de comparitie erkend dat [gedaagde] de werknemers heeft betaald. Volgens [eiser] heeft hij de werknemers echter wel ingehuurd. Hij maakt daarom aanspraak op een vergoeding voor de kosten die zijn verbonden aan het inhuren van de medewerkers en de administratieve afhandeling.
6.7 [
eiser] zal te zijner tijd moeten gaan bewijzen dat hij de werknemers (voor de inhuur waarvan hij thans vergoeding vordert) heeft ingehuurd en dat hij aldus dit onderdeel van de uitzendovereenkomst is nagekomen. Indien hij daarin slaagt, heeft hij recht op vergoeding van de werkzaamheden die verbonden zijn aan het inhuren van de werknemers. Dit is echter niet een vergoeding van Afl. 21,00 per uur, zoals gefactureerd en zoals in deze procedure wordt gevorderd. In die vergoeding zit, zo heeft het gerecht vooralsnog begrepen, ook een vergoeding voor het volledige bruto-loon inbegrepen dat [eiser] op grond van de uitzendovereenkomst aan de werknemers zou betalen. Nu hij in ieder geval het netto-loon niet heeft betaald, komt die component niet voor vergoeding in aanmerking. Zolang hij ook de af te dragen belastingen en premies niet betaalt, heeft hij ook geen recht op vergoeding van die component die in de vergoeding is inbegrepen. In dat geval valt vooralsnog evenmin in te zien dat [eiser] recht heeft op vergoeding van de kosten voor de administratieve afhandeling, aangezien hij in dat geval administratief niets heeft afgehandeld.
6.8
Met andere woorden, ook indien [eiser] slaagt in het bewijs dat hij contractspartij is bij de uitzendovereenkomsten en hij erin slaagt te bewijzen dat hij de medewerkers heeft ingehuurd, dan zal dat leiden tot een zeer beperkte vergoeding per gewerkt uur per medewerker. Het gerecht houdt partijen, en in het bijzonder [eiser], uitdrukkelijk voor dat het belang bij dit onderdeel van de vordering dus zeer beperkt is. Het is de vraag in hoeverre dit het houden van getuigenverhoren op dit onderdeel van het geschil rechtvaardigt.
Slotsom
6.9
Het gerecht zal [eiser] thans in de gelegenheid stellen tot het leveren van het in de nummers 6.2 en 6.4 bedoelde bewijs. Omdat op dit moment geen zittingen worden ingepland in verband met de door de overheid afgekondigde maatregelen ter beperking van de verspreiding van het corona-virus, zal het gerecht de zaak verwijzen naar de rolzitting van 3 juni 2020 voor opgave door [eiser] van de door hem te horen getuigen. Het gerecht zal vervolgens een datum (of data) voor het getuigenverhoor bepalen.
6.1
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

7.DE UITSPRAAK

7.1
stelt [eiser] in de gelegenheid om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat hij contractspartij is bij de met [gedaagde] gesloten uitzendovereenkomst en overeenkomst tot aanneming van werk;
7.2
stelt [eiser] in de gelegenheid om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat hij schuldeiser is ter zake van de (volgens hem nog) openstaande facturen uit hoofde van de overeenkomst tot het voeren van supervisie;
7.3
verwijst de zaak naar de rolzitting van
3 juni 2020voor opgave van getuigen door [eiser];
7.4
houdt alle andere beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.