ECLI:NL:OGEAA:2020:11

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
AUA201904464
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening asielverzoek en inbewaringstelling van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van een asielverzoek van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had eerder op 23 december 2019 een afwijzing van zijn asielverzoek ontvangen van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Tegen deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en een verzoekschrift ingediend bij het gerecht, waarin hij vroeg om schorsing van de beschikking en om in vrijheid te worden gesteld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en het Vluchtelingenverdrag. De rechter oordeelde dat niet aannemelijk was geworden dat de verzoeker na terugkeer naar Venezuela vervolging zou hoeven vrezen, noch dat hij risico liep op folteringen of onmenselijke behandelingen. De verzoeker had niet voldoende aangetoond dat de autoriteiten in Venezuela verantwoordelijk waren voor de bedreigingen die hij had ervaren, en hij had nagelaten om bescherming te zoeken bij de autoriteiten.

De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 22 januari 2020
Lar nr. AUA201904464

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[VERZOEKER],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigden: mr. D.C.A. Crouch en mr. S.M. Paesch,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 23 december 2019 heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 27 december 2019 bezwaar gemaakt.
Op 27 december 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 januari 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), voor zover thans van belang, kan in geval van uitzetting ter verzekering van het vertrek door de minister, belast met justitiële aangelegenheden, de inbewaringstelling van betrokkene worden bevolen.
Ingevolge het derde lid wordt de betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
3.1
Verzoeker is op 31 juli 2017 Aruba binnengekomen als toerist en is na het verstrijken van de hem toegestane verblijfsduur in Aruba gebleven.
3.2
Bij onderscheiden beschikkingen van 3 maart 2019 heeft verweerder de uitzetting en de bewaring van verzoeker bevolen.
3.3
Op 5 maart 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft vervolgens de bewaring opgeheven en aan verzoeker een meldplicht opgelegd. Daaraan heeft verzoeker zich niet gehouden.
3.4
Bij onderscheiden beschikkingen van 6 december 2019 heeft verweerder de uitzetting en de bewaring van verzoeker bevolen.
3.5
Verweerder heeft verzoeker in het kader van zijn asielverzoek gehoord op 17 maart 2019 en op 10 december 2019.
4. Aan de beschikking van 23 december 2019 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging in vorenbedoelde zin heeft en dat evenmin aannemelijk is geworden dat bij terugkeer verzoeker risico loopt op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals beschreven in het EVRM.
5. Het verzoek strekt tot schorsing van de beschikking van 23 december 2019, te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten en dat verzoeker in vrijheid wordt gesteld. Aan dit verzoek legt verzoeker ten grondslag dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst.
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat verzoeker gepest dan wel bedreigd wordt door de politieagent in Punto Fijo [A], de echtgenoot van de nicht van zijn moeder, [AJ], niet gezien kan worden als vervolging door de overheid. Het enkele feit dat betrokkene politieagent is, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat verzoeker heeft verklaard dat nadat de politie naar aanleiding van de door hem tegen [Y] ingediende aangifte geen actie heeft ondernomen, hij aangifte heeft gedaan bij de PTJ, die de aangifte in onderzoek heeft genomen, een inval in de woning van [Y] heeft gedaan en haar heeft aangehouden. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij sindsdien diverse malen is lastiggevallen bij het uitoefenen van zijn bedrijf, het exploiteren van een marktkraam. Uit verzoekers relaas is echter niet gebleken dat de autoriteiten verantwoordelijk zijn voor deze daden of dat de autoriteiten verzoeker hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Verzoeker heeft nagelaten zich naar de autoriteiten te wenden voor bescherming, hetgeen wel van verzoeker verwacht mag worden. Daarbij komt dat verzoeker na deze incidenten nog enige tijd in Venezuela heeft verbleven. Verzoeker heeft ongehinderd en op legale wijze het land kunnen verlaten, hetgeen evenmin er op wijst dat verzoeker in de gerichte negatieve aandacht van de Venezolaanse autoriteiten staat. Verzoeker heeft vervolgens eerst 20 maanden na zijn aankomst in Aruba asiel aangevraagd, nadat verweerder zijn uitzetting en bewaring had bevolen, hetgeen nog verder afbreuk doet aan zijn gestelde vrees voor vervolging.
6.2
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.3
Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Voor zover het verzoek ziet op de bewaring, overweegt het gerecht als volgt. Verzoeker heeft tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar gemaakt, zodat niet aan het vereiste van connexiteit uit artikel 54, eerste lid, van de Lar is voldaan. Daar komt nog bij dat een bevelschrift tot inbewaringstelling geen beschikking is in de zin van de Lar (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 2 april 2015, ECLI:NL:OGEAA:2015:12). Indien verzoeker in zoverre beoogt om opheffing van de bewaring te verzoeken, kan hij op grondslag van artikel 16, derde lid, van de Lar een verzoek daartoe bij de rechter-commissaris doen.
8. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.