In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen [verweerster] betreffende de uitbetaling van cessantia. [verzoekster] heeft verzocht om te verklaren dat zij recht heeft op uitbetaling van cessantia, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat [verweerster] in de proceskosten wordt veroordeeld. [verweerster] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De procedure is gestart met een verzoekschrift, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 17 september 2019. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [verzoekster] per 27 februari 1978 in dienst was bij [verweerster] en dat haar arbeidsovereenkomst op 1 januari 2018 is beëindigd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Het Gerecht heeft overwogen dat [verzoekster] recht heeft op cessantia, omdat haar dienstverband niet door haar schuld is geëindigd. De Cessantiaverordening is hierbij van toepassing, waarbij het Gerecht heeft vastgesteld dat de uitkering van een pensioenlumpsum door een eerdere werkgever niet als pensioenuitkering kan worden aangemerkt die in mindering komt op de cessantia. Het Gerecht heeft de vorderingen van [verzoekster] toegewezen en [verweerster] veroordeeld tot betaling van cessantia, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van de procedure zijn begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster].