ECLI:NL:OGEAA:2020:132

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
AUA201500272
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed na echtscheiding met betrekking tot huurinkomsten en hypothecaire verplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een civiele procedure over de verdeling van onroerend goed na een echtscheiding. De eiseres, die tot 27 september 2018 werd vertegenwoordigd door de advocaten M.M.M.C. Ecury en S.M. Paesch, en daarna in persoon procedeerde, heeft een geschil met de gedaagde, die werd vertegenwoordigd door advocaat H.F. Falconi. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerder deskundigenrapporten zijn ingediend en conclusies zijn genomen. Het tussenvonnis van 15 april 2020 is een vervolg op eerdere vonnissen en behandelt de noodzaak voor een comparitie van partijen. Vanwege de coronacrisis kan er momenteel geen datum voor deze comparitie worden vastgesteld, en de zaak wordt verwezen naar een rolzitting op 13 mei 2020.

De rechter heeft in het vonnis vastgesteld dat de actuele vrije marktwaarde van het onroerend goed Afl. 380.000,-- bedraagt. De eiseres heeft huurinkomsten ontvangen sinds de echtscheiding, en de gedaagde heeft recht op de helft van deze huurinkomsten. Er zijn ook vragen gerezen over de hypothecaire verplichtingen die door de eiseres zijn betaald, en de rechter heeft de eiseres opgedragen om duidelijkheid te verschaffen over de betalingen en het saldo van de hypothecaire schuld. De partijen zijn verplicht om in persoon te verschijnen voor de comparitie, en er zijn specifieke instructies gegeven over het indienen van bewijsstukken en het verzoeken om uitstel indien nodig. Het vonnis is uitgesproken op 15 april 2020, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot de rolzitting.

Uitspraak

Vonnis van 15 april 2020
Behorend bij A.R. no. 2000 van 2015/AUA201500272
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigden (tot 27 september 2018): de advocaten mrs. M.M.M.C. Ecury, en S.M. Paesch,
vanaf 27 september 2018 procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure tot 6 februari 2019 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-het op 11 april 2019 ter griffie ingediende deskundigenbericht van de heer E.C.T. Hsing;
-de op 19 juni 2019 door [eiseres] genomen ‘conclusie’ na deskundigenbericht, bestaande uit een overgelegd taxatierapport opgemaakt door E. Tromp;
-de op 28 augustus 2019 door [gedaagde] genomen conclusie na deskundigenbericht, met producties.
1.2 Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
De door [gedaagde] bij zijn conclusie na deskundigenbericht overgelegde producties blijven buiten beschouwing, nu [eiseres] niet heeft kunnen reageren op die producties.
2.2
De door [eiseres] genomen conclusie na deskundigenbericht behelst niet meer dan voormeld taxatierapport de voormalige echtelijk woning van partijen betreffende. Dat rapport blijft als niet ter zake doende buiten beschouwing. Uit rechtsoverweging 2.5.3 van het tussenvonnis van 4 november 2015 in verbinding met het tussenvonnis van 6 februari 2019 volgt immers dat het taxatierapport van de door het Gerecht benoemde taxateur, te weten de heer E.C.T. Hsing, voor partijen bindend is.
2.3
Uit dat rapport volgt dat de voor de verdeling in aanmerking te nemen actuele vrije marktwaarde van het onroerend goed Afl. 380.000,-- bedraagt, terwijl het Gerecht voor het bepalen eventuele door [eiseres] aan [gedaagde] te betalen gebruiksvergoeding de actuele marktwaarde van de voormalige echtelijke woning vaststelt op de waarde van het geheel gedeeld door het totaal bebouwde oppervlak ad 241 m2 vermenigvuldigd met het oppervlak van de woning ad 120 m2: aldus (380.000,-- : 241 = 1.577) x 121 ≈ Afl. 191.000,-- inclusief onderliggende grond.
2.4
Bij voormelde stand van zaken en de omstandigheid dat [eiseres] bij zijn laatste conclusie te kennen heeft gegeven dat hij het onroerend goed toebedeeld wenst te krijgen oordeelt het Gerecht het geraden om nogmaals een comparitie van partijen te gelasten. In verband met de coronacrisis kan daartoe thans geen dag en tijd worden bepaald. De zaak zal daarvoor worden verwezen naar de rolzitting van 13 mei 2020, tijdens welke de rolrechter de zaak al dan niet voor dag- en tijdbepaling comparitie van partijen naar ondergetekende rechter zal verwijzen.
2.5 [
eiseres] heeft ter zitting van 11 januari 2016 verklaard dat zij vanaf de echtscheiding van partijen per maand Afl. 1.800,-- aan huurinkomsten ontvangt voor het verhuren van de appartementen, met welke verklaring [gedaagde] akkoord is gegaan. Vast staat daarom in elk geval dat [eiseres] uit dien hoofde gerekend vanaf 4 april 2013, zijnde de datum waarop partijen van echt zijn gescheiden, tot 11 januari 2016 (33 maanden x 1.800,-- =) Afl. 59.400,-- aan huurpenningen heeft ontvangen. [gedaagde] heeft in beginsel recht op in ieder geval de helft van dat bedrag. Ter zitting dient [eiseres] zo mogelijk met documenten (betalingsbewijzen) onderbouwd kenbaar te maken voor het Gerecht en [gedaagde] hoeveel zij precies aan huurpenningen heeft ontvangen in de periode vanaf 11 januari 2016 tot heden. Aan het nalaten daarvan kan het Gerecht de hem juist voorkomende gevolgen verbinden, ook in het nadeel van [eiseres].
2.6
Ter zitting is vast komen te staan dat [eiseres] vanaf 4 april 2013 tot in elk geval 11 januari 2016 de hypothecaire verplichtingen van partijen heeft betaald, maar niet duidelijk is toen geworden hoeveel [eiseres] in dat verband precies heeft betaald en evenmin is duidelijk geworden wat per of omstreeks 11 januari 2016 het saldo was van de hypothecaire schuld. [eiseres] wordt ter comparitie nogmaals in de gelegenheid gesteld die duidelijkheid te verschaffen. Zo dient [eiseres] met betalingsbewijs onderbouwd kenbaar te maken aan het Gerecht en aan [gedaagde] (1) of zij ook na 11 januari 2016 de hypothecaire verplichtingen van partijen heeft betaald, (2) wat precies het saldo was van de hypothecaire schuld van partijen op of omstreeks 4 april 2013, (3) hoeveel [eiseres] gerekend van 4 april 2013 in totaal precies heeft afgelost van die schuld, en (4) wat het actuele saldo is van de hypotheekschuld van partijen. Aan het nalaten van dit één en/of ander kan het Gerecht de hem juist voorkomende gevolgen verbinden, ook in het nadeel van [eiseres].
2.7
Ter zitting dient [eiseres] verder met betalingsbewijs onderbouwd kenbaar te maken hoeveel zij precies vanaf 4 april 2013 tot heden aan grondbelasting heeft betaald, alsmede hoeveel zij over die periode precies aan verzekering ten behoeve van het onroerend goed heeft betaald. Aan het nalaten van dit één en/of ander kan het Gerecht de hem juist voorkomende gevolgen verbinden, ook in het nadeel van [eiseres].
2.8 [
gedaagde] dien ter zitting liefst met een verklaring van de bank onderbouwd kenbaar te maken of hij financieel daadwerkelijk in staat is om [eiseres] als het ware met betrekking tot het onroerend goed voor de helft van de actuele vrije marktwaarde daarvan uit te kopen. [gedaagde] dient daarbij rekening te houden met de omstandigheid dat een gebruiksvergoeding voor een woning niet zelden geheel wordt verrekend met hetgeen in dit geval [gedaagde] verschuldigd is aan [eiseres] ter zake van de door haar betaalde hypothecaire en verdere verplichtingen met betrekking tot het onroerend goed. Indien [gedaagde] in dat licht bij nader inzien het onroerend goed niet langer toebedeeld wenst te krijgen, wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.5.3 van het tussenvonnis van 4 november 2015, welke overweging hier als herhaald en ingelast heeft te gelden. [eiseres] moet er vooralsnog vanuit gaan dat [gedaagde] de woning niet langer toebedeeld wenst te krijgen, zodat rechtsoverweging 2.5.3 voormeld ook op haar van toepassing is.
2.9
Partijen dienen wederom in persoon ter comparitie te verschijnen, desgewenst samen met gemachtigden.
2.1
Als een partij niet verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden - ook in het nadeel van die partij - dat het passend vindt.
2.11
De partij die zich ter comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken uiterlijk de derde werkdag voor de dag van de zitting in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
2.12
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken. Partijen kunnen hun zaak ter comparitie vijf minuten bepleiten. Als een partij de vastgestelde spreektijd overschrijdt, kan de rechter haar het woord ontnemen.
2.13
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief de rechter om uitstel te verzoeken. Bij dat verzoek moeten ook de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
2.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of het treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter,
op een nog nader te bepalen terechtzitting, te houden in het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn, desgewenst samen met gemachtigden;
-verwijst de zaak naar de
rolzitting van 13 mei 2020, tijdens welke de rolrechter de zaak al dan niet voor dag- en tijdbepaling comparitie van partijen naar ondergetekende rechter zal verwijzen;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.