ECLI:NL:OGEAA:2020:149

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
B.B. no. AUA201901740
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een aanneemsom voor de bouw van een erfscheidingsmuur

In deze zaak heeft eiser, die in persoon procedeert, een vordering ingesteld tegen gedaagde, met als doel betaling van Afl. 4.000,-- voor werkzaamheden aan een betonstenen erfscheidingsmuur. Eiser stelt dat er een overeenkomst is gesloten waarbij gedaagde hem Afl. 6.000,-- exclusief materiaal zou betalen voor de bouw van de muur. Gedaagde betwist deze prijs en stelt dat partijen geen prijs hebben afgesproken, maar onderbouwt dit niet met concrete alternatieve prijsafspraken. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat de prijs anders was dan door eiser gesteld. Het Gerecht concludeert dat eiser in ieder geval 2/3 van het werk heeft verricht en dat gedaagde daarom 2/3 van de overeengekomen aanneemsom verschuldigd is aan eiser. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 22 april 2020 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 22 april 2020
Behorend bij B.B. no. AUA201901740
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord/het verweerschrift, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiser] verzoekt dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [gedaagde] beveelt om aan [eiser] te betalen Afl. 4.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 4 mei 2019 en met Afl. 185,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
3.2
Niet in geschil is tussen partijen, althans dit blijkt uit de feitelijkheden, dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] een betonstenen erfscheidingsmuur zou optrekken aan de voorzijde en aan één zijkant van de woning van [gedaagde]. Vast staat verder dat [eiser] de muur aan de voorzijde van die woning niet heeft opgetrokken, en die aan de zijkant in elk geval grotendeels.
3.3
In het licht van voormelde feiten stelt [eiser] dat tussen partijen voor de bouw van de gehele muur een door [gedaagde] aan [eiser] te betalen prijs ad Afl. 6.000,-- exclusief materiaal is afgesproken. Die stelling heeft [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende onderbouwd bestreden. [gedaagde] stelt immers enkel dat partijen die prijs niet hebben afgesproken, maar zij stelt niet wat partijen dan wel aan prijs hebben afgesproken. Dat nalaten komt en blijft voor rekening en risico van [gedaagde]. Vast komt aldus te staan dat partijen voor het gehele werk een prijs ad Afl. 6.000,-- zijn overeengekomen, welke prijs het Gerecht overigens - mede gelet op de overgelegde foto’s waaruit de omvang van het te verrichten werk blijkt - niet exorbitant of bovenmatig voorkomt.
3.4
Niet in geschil is dat [eiser] in elk geval de muur aan de zijkant van de woning grotendeels heeft opgetrokken of voor hem laten optrekken. [eiser] stelt in dat verband verder dat de door hem verrichte werkzaamheden met betrekking tot de muur aan de zijkant van de woning 2/3 van het geheel uit te voeren werk betreft. Ook die stelling heeft [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende onderbouwd betwist. [gedaagde] stelt immers enkel dat [eiser] geen 2/3 deel van het totaal uit te voeren werk heeft verricht, maar zij stelt niet welk deel van dat totaal uit te voeren werk [eiser] volgens haar wel heeft verricht. Uit de beweerdelijke omstandigheid dat (de echtgenoot en de zoon van) [gedaagde] nog werkzaamheden hebben verricht aan de zijmuur alvorens die helemaal af was volgt nog niet dat [eiser] geen 2/3 deel van het totale werk heeft uitgevoerd. Aldus komt vast te staan dat [eiser] 2/3 deel van het totaal door hem voor [gedaagde] uit te voeren werk daadwerkelijk heeft verricht.
3.5
Vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde] in beginsel 2/3 deel van de overeengekomen aanneemsom verschuldigd is aan [eiser], te weten
(2/3 x 6.000,-- =) Afl. 4.000,--. Het feit dat [eiser] niet staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel doet daaraan niet af en hetzelfde geldt voor de beweerdelijke omstandigheid dat [gedaagde] als gevolg daarvan geen of geen toereikende lening kon aangaan bij haar bank.
3.6
Wat betreft het impliciete beroep van [gedaagde] op verrekening wordt het volgende overwogen. Dat beroep is ongegrond, reeds omdat (met specificerende stukken onderbouwd) is gesteld noch gebleken hoeveel [eiser] precies aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn.
3.7
Nu [eiser] niet om wijziging van eis heeft verzocht, kan zijn stelling ter zake van verpanding van sierraden tegen betaling van Afl. 1.348,-- hem niet baten. Overigens heeft te gelden dat zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet valt in te zien waarom of op grond waarvan [gedaagde] voor deze beweerdelijke kostenpost aansprakelijk zou zijn.
3.8
De slotsom luidt dat de vordering van [eiser] in hoofdsom zal worden toegewezen. Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gesteld die een andere uitkomst rechtvaardigen.
3.9
De nevenvordering ter zake van wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.
3.1
De nevenvordering ter zake van vergoeding voor buiten rechte gemaakte incassokosten zal eveneens - als zijnde onbestreden - worden toegewezen als na te melden. Hierbij wordt nog overwogen dat het op dit punt gevorderde bedrag minder is dat de normaliter krachtens het Procesreglement in aanmerking te nemen forfaitaire vergoeding.
3.11 [
gedaagde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten (griffiegeld). Er worden geen punten van het liquidatietarief toegekend, omdat [eiser] in persoon heeft geprocedeerd.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen Afl. 4.000,--, te vermeerderen met (1) wettelijke rente gerekend vanaf 4 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en (2) met Afl. 185,-- aan vergoeding voor buiten rechte gemaakte incassokosten;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,--;
-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.