ECLI:NL:OGEAA:2020:15

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
AUA201904425
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Venezolaanse asielzoeker zonder verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een uitzettingsbevel. Verzoeker, een Venezolaanse nationaliteit, was op 8 december 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijf dagen. Hij had op 22 augustus 2018 een UNHCR-certificaat ontvangen, maar had geen asielverzoek ingediend tot 2 december 2019. Op 12 november 2019 werd hij door de autoriteiten aangehouden en werd een uitzettingsbevel tegen hem uitgevaardigd. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit bevel, stellende dat zijn asielverzoek aanhangig was op het moment van de uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker ten tijde van het bevel tot uitzetting niet beschikte over een verblijfsvergunning en dat hij niet eerder een asielverzoek had ingediend. De rechter concludeerde dat de verweerder bevoegd was om verzoeker uit te zetten op basis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De rechter wees het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel af, omdat er geen grond was voor schorsing en er ook geen proceskostenveroordeling werd opgelegd. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 22 januari 2020
Lar nr. AUA201904425

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[VERZOEKER],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 12 november 2019 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Daartegen heeft verzoeker op 17 december 2019 bezwaar gemaakt.
Op 19 december 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 januari 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 8 december 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijf dagen.
2.2
Op 22 augustus 2018 is aan verzoeker een UNHCR-certificaat uitgereikt.
2.3
Op 12 november 2019 is verzoeker door het Korps Politie Aruba (KPA) aangehouden en overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht.
2.4
Bij onderscheiden bevelschriften van 12 november 2019 heeft verweerder de uitzetting en de bewaring van verzoeker bevolen.
2.5
Op 2 december 2019 heeft verzoeker conform de voorgeschreven procedure bij de DIMAS een asielverzoek ingediend.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 14 december 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de beschikking van 12 november 2019 totdat op het bezwaar is beslist. Daaraan legt verzoeker ten grondslag dat ten tijde van het geven van het bevel tot uitzetting zijn asielverzoek aanhangig was. Verzoeker betoogt in dit verband dat de registratie bij het UNHCR dient te worden aangemerkt als de indiening van een formeel asielverzoek.
Beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Verzoeker heeft niet bij aankomst in Aruba op 8 december 2017 een asielverzoek ingediend, zodat hij aan artikel 19 van het Toelatingsbesluit 2009 geen verblijfsrecht kan ontlenen. Anders dan verzoeker betoogt, brengt voorts de omstandigheid dat hij zich op 13 maart 2018 bij de UNCHR heeft gemeld niet met zich dat verzoeker ten tijde van het geven van het bevel tot uitzetting op 12 november 2019 niet uitzetbaar was. Nu verzoeker van Aruba bescherming wenste en Aruba is aangesloten bij het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), had hij zijn asielwens kenbaar dienen te maken bij de autoriteiten van Aruba. Dat heeft hij eerst op 2 december 2019 gedaan.
4.3
Nu verzoeker ten tijde van het geven van het bevel tot uitzetting niet beschikte over een verblijfsvergunning en evenmin een asielverzoek had ingediend, is verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd verzoeker uit te zetten.
4.4
Verzoeker heeft op 2 december 2019 alsnog volgens de voorgeschreven procedure bij de DIMAS een asielverzoek ingediend. Uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest, volgt dat de asielzoeker niet mag worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst tot op zijn verzoek is beslist. Dit moet gezien worden als een tijdelijke uitzettingsbelemmering. Indien het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting alsnog worden uitgevoerd. De indiening van het asielverzoek door verzoeker op 2 december 2019 leidt dan ook op zichzelf niet tot onrechtmatigheid van het bevel tot uitzetting en vormt daarom geen reden tot schorsing van dat bevel. Overigens heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat de procedure in een vergevorderd stadium is en hij op korte termijn een beschikking op het asielverzoek van verzoeker zal geven.
4.5.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
4.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.