ECLI:NL:OGEAA:2020:150

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
AUA201804025
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking hindervergunning windpark Urirama

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door Windpark Urirama N.V. tegen de intrekking van een hindervergunning door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De intrekking vond plaats op 1 juni 2018, waarna appellante op 11 juli 2018 een pro forma-bezwaarschrift indiende. De gronden van het bezwaar werden op 10 september 2018 ingediend. Appellante stelde dat er geen tijdige beslissing op het bezwaar was genomen, wat leidde tot het indienen van een beroep op 14 december 2018. De rechtbank heeft de zaak op 11 november 2019 behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), het bestuursorgaan verplicht is om binnen een bepaalde termijn op het bezwaar te beslissen. Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld aan een afwijzende beslissing, die niet gemotiveerd was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking. Verweerder wordt opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een reële beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 500, en het griffierecht van Afl. 25 wordt aan appellante terugbetaald.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 13 januari 2020, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 13 januari 2020
Lar nr. AUA201804025

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

Windpark Urirama N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. ir. T.L.H. Peeters,
gericht tegen:

de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.P. Sjiem Fat.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 1 juni 2018 heeft verweerder de door hem op 19 oktober 2015 aan appellante verleende hindervergunning voor het exploiteren van een windpark te Urirama ingetrokken.
Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt door indiening van een pro forma-bezwaarschrift op 11 juli 2018. Appellante heeft op 10 september 2018 de gronden waarop het bewaarschrift berust ingediend.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift heeft appellante op 14 december 2018 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 30 april 2019 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2019, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Lar, wordt, indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaarschrift, de indiener door of namens het bestuursorgaan binnen twee weken na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken, indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, in handen van de bezwaaradviescommissie.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, brengt de bezwaaradviescommissie het bestuursorgaan binnen vier weken, nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen, advies uit.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift, indien het betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, acht weken en gaat hij in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig op het bezwaar te beslissen.
2. Appellante heeft het pro forma-bezwaarschrift op 11 juli 2018 ingediend. Appellante heeft voorts onweersproken gesteld dat verweerder haar met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Lar in de gelegenheid heeft gesteld om binnen twee maanden de gronden aan te vullen en aldus het verzuim te herstellen. Appellante heeft op 10 september 2018, binnen de door verweerder gestelde termijn, de gronden waarop het bezwaar rust ingediend.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift indien het betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaar acht weken en gaat deze in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig op het bezwaar te beslissen. Gezien de artikelen 15, aanhef en onder b (twee weken), 19, eerste lid (vier weken), en 20, eerste lid (zes weken), van de Lar raakt het bestuursorgaan ingeval toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, van de Lar in gebreke tijdig op het bezwaar te beslissen, twaalf weken na ontvangst van het antwoord van de indiener als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b, van de Lar of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.
Het vorenstaande brengt met zich dat, nu het antwoord in vorenbedoelde zin op 10 september 2018 bij verweerder is ingekomen, de beroepstermijn is aangevangen op 4 december 2018 en is geëindigd op 29 januari 2019. Appellante heeft op 14 december 2018, derhalve binnen de termijn, beroep ingesteld.
3. Het gerecht stelt vast dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog geen reële beslissing op het bezwaar is genomen. Verweerder is daartoe wel verplicht. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Nu deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak een reële beslissing te nemen.
4. Nu appellante met recht in beroep is gekomen en zich bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellante hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 500 aan gemachtigdensalaris. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellante;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 500;
  • gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25 aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2020, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.