ECLI:NL:OGEAA:2020:174

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA201902356
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het strandenbeleid en de verplaatsing van watersportactiviteiten in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Aruba Dream Tours Corporation N.V. en de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu. De appellante, Aruba Dream Tours, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister om haar watersportactiviteiten te verplaatsen van Palm Beach naar Eagle Beach, als gevolg van het in 2015 ingevoerde strandenbeleid. Dit beleid was bedoeld om de openbare orde te handhaven en overlast van cruisepassagiers te verminderen. De Minister had de appellante gesommeerd om haar uitstallingen binnen zeven dagen te verplaatsen, met de dreiging van ontruiming en kostenverhaal.

De appellante betoogde dat zij gedurende 31 jaar haar bedrijf op Palm Beach had geëxploiteerd en dat de verplaatsing naar Eagle Beach zonder valide reden was gebeurd, wat leidde tot financiële schade. Het gerecht overwoog dat de Minister in zijn beleid de vrijheid had om maatregelen te nemen ter bescherming van de openbare orde en dat de appellante niet had aangetoond dat zij financieel nadeel had ondervonden van de verplaatsing. Het gerecht concludeerde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling en dat de Minister in redelijkheid had gehandeld. De uitspraak van het gerecht verklaarde het beroep ongegrond.

De rechter benadrukte dat de appellante geen bewijs had geleverd van financieel nadeel en dat het belang van de handhaving van de openbare orde zwaarder woog dan de belangen van de appellante. De beslissing van de Minister werd derhalve bevestigd en de appellante werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 maart 2020
Lar nr. AUA201902356

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

ADT ARUBA DREAM TOURS CORPORATION N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ) en R. Maduro (DIP).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 3 juni 2019 (besteden beslissing) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant van 28 februari 2018, inzake de locatie van de watersportactiviteiten van appellante, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 15 juli 2019 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 6 februari 2020 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2020. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellante exploiteert vanaf 1987 een watersportbedrijf te Palm Beach.
1.2
In 2015 is het strandenbeleid van kracht geworden.
1.3
Bij beschikking van 2 februari 2018, gecorrigeerd bij brief van 19 februari 2018, heeft verweerder appellante gesommeerd om binnen zeven dagen al haar uitstallingen van de locatie te Palm Beach te verplaatsen naar Eagle Beach, bij gebreke waarvan het Land zal overgaan tot ontruiming en waarbij de kosten op appellante zullen worden verhaald.
1.4
Tegen de onder 1.3 genoemde beschikking heeft appellante op 28 februari 2018 bezwaar gemaakt.
1.5
Op 28 februari 2018 heeft appellante zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.6
Bij uitspraak van dit gerecht van 9 maart 2018 (Lar nr. AUA201800538) is het onder 1.5 genoemde verzoek afgewezen.
1.7
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft appellante op 17 juli 2018 een beroepschrift ingediend.
1.8
Bij uitspraak van dit gerecht van 10 december 2018 (Lar nr. AUA201802163) heeft het gerecht het onder 1.7 genoemde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen drie maanden een reële beslissing te nemen op het bezwaarschrift van appellante.
1.9
Op 16 april 2019 heeft appellante een verzoek tot nakoming van de onder 1.8 genoemde uitspraak ingediend.
1.1
Bij bestreden beslissing op bewaar van 3 juni 2019 heeft verweerder het onder 1.4 genoemde bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verweerder schrijft onder andere:
“(…)
U hebt en heeft nimmer vergunning gehad om te Eagle [lees: Palm] Beach te opereren. Dat dit is gedoogd betekent niet vanzelfsprekend dat het ook altijd zo moet blijven. Degenen die (nog) niet op hun aangewezen plek zijn verplaatst, zijn hierop geattendeerd en geïnstrueerd om dit alsnog te doen. Van ongelijke behandeling is daarom ook geen sprake.
Aan u is een precariovergunning verleend om uw bedrijf bij het Oceania Resort voort te zetten en te opereren. Uw bedrijfsactiviteiten zijn dezerzijds niet gestaakt, waardoor u te alle tijden uw bedrijf kan blijven exploiteren, doch vanuit een andere locatie. Dit zou in principe geen gevolgen hoeven te hebben voor de door u gemaakte investeringen en de door u in dienst genomen werknemers. Immers uw bedrijf blijft operationeel. Wat betreft uw clientèle, blijkt uit uw verzoek van 30 januari 2019 voor een uitbereiding van het aantal strandstoelen, dat deze zelfs is toegenomen. Van nadeel is dus geen sprake. Dat u door de verplaatsing onevenredig nadeel lijdt (of heeft geleden) is niet gebleken. (…)”.
De wettelijke bepalingen
2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Landsbesluit openbare wateren en stranden (Lows) is dit landsbesluit - voor zover hier van belang - van toepassing op de openbare wateren en de daartoe behorende stranden, voor zover onder beheer van het Land.
2.2
Artikel 27 van de Lows bepaalt - voor zover hier van belang - dat onverminderd het bepaalde in de Algemene Politieverordening, het verboden is zonder ontheffing van de Minister op de openbare stranden en oevers zich heen en weer te bewegen of post te vatten met het kennelijk doel voorwerpen, dienst of gelegenheden, hoe ook genaamd, aan het publiek te huur, te koop of anderszins aan te bieden.
2.3
Ingevolge artikel 3, eerste lid van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning (RlbDIP), mag zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, geen openbare grond of openbaar water, worden ingenomen. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat een vergunning kan worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.
2.4
De Richtlijn Ruimtelijke Inrichting Stranden (RRIS) is een beleidsrichtlijn die door de DIP wordt toegepast bij toetsing van aanvragen voor het gebruik van openbare stranden in het district Westkust Aruba (hierna: het strandenbeleid). Het district Westkust loopt vanaf Bushiri tot aan Arashi. Uitgangspunt in de RRIS is dat de stranden van Aruba behoren tot het publieke domein en voor iedereen op gelijke basis toegankelijk moeten zijn en blijven. Met betrekking tot watersportoperatoren is in de RRIS (pag. 10) bepaald dat degenen die begin 2013 op het strand operationeel waren, een standplaats kunnen aanvragen en dat zij niet worden uitgesloten op grond van hun eerdere agressieve en incidentrijk gedrag of het niet betalen van precariobelasting. De RRIS wordt geïntroduceerd als een start met een schone lei. Vanaf de afkondiging geldt strenge handhaving, die uiteindelijk kan leiden tot intrekking van de vergunning en verwijdering van het strand.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het gedoogbeleid voor veel wanorde op het strand heeft gezorgd. Derhalve eiste het algemeen belang dat de overheid maatregelen trof om orde op het strand te brengen. Dit is gedaan middels het strandenbeleid. Het strandenbeleid is in 2015 afgekondigd en van kracht geworden. Aan appellante is verzocht om haar bedrijf te verplaatsen naar Eagle Beach. De reden hiervoor is dat het bedrijf van appellante zich vooral richt op het cruise-toerisme. De cruisepassagiers zorgden voor overlast bij de hotels te Palm Beach. Het was een grote chaos. Te Eagle Beach kunnen de bussen met cruisepassagiers veel beter terecht. Er is met de situatie van appellante rekening gehouden door aan appellante een groter stuk grond ter beschikking te stellen. Appellante kon te allen tijde haar bedrijf blijven exploiteren. Dat appellante door de verplaatsing financieel nadeel heeft ondervonden is niet gebleken, aldus verweerder.
3.2
Appellante betoogt dat zij gedurende eenendertig jaar haar bedrijf te Palm Beach heeft geëxploiteerd. Zij was in het bezit van een precariovergunning. Zonder een valide reden is appellante verplaatst naar Eagle Beach (Oceania Resort). Appellante heeft financiële schade geleden. De dagelijkse opbrengsten zijn aanzienlijk lager bij Eagle Beach dan toen zij nog bij Palm Beach opereerde. Zij heeft aan haar accountant verzocht om een rapportage op te maken. Helaas is het rapport nog niet ontvangen.
De beoordeling
4.1
Het gerecht overweegt dat verweerder het strandenbeleid heeft ontwikkeld ten behoeve van de openbare orde. Verweerder heeft ervoor gekozen om niet meer te gedogen dat watersportbedrijven op de stranden opereren zonder een vergunning. Wat betreft de inhoud van het beleid stelt het gerecht voorop dat verweerder in beginsel de vrijheid toekomt om ter bescherming van de openbare orde beleid te voeren dat hij in de gegeven omstandigheden redelijk en wenselijk acht. De rechter kan dit slechts marginaal toetsen.
4.2
Voor zover appellante betoogt dat verweerder in strijd heet gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door alleen haar te verplaatsen, overweegt het gerecht dat appellante dit standpunt niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat alle watersportbedrijven een plek aangewezen hebben gekregen op het strand en dat zij daar naartoe dienden te verplaatsen. Van ongelijke behandeling is naar het oordeel van het gerecht geen sprake.
4.3
Voor zover appellante betoogt dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door haar geen vergunning te verlenen te Palm Beach, overweegt het gerecht het volgende. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat bij appellante het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij te Palm Beach haar standplaats zou behouden.
4.4
Appellante betoogt dat hij financieel nadeel heeft ondervonden van de verplaatsing van zijn watersportactiviteiten. Het gerecht overweegt dat appellante, ondanks aankondiging, geen financieel rapport heeft overgelegd. Naar het oordeel van het gerecht kon verweerder haar belang, namelijk het handhaven van de openbare orde, zwaarder laten wegen dan het belang van appellante. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat er te Palm Beach overlast was van de cruisepassagiers waarop het bedrijf van appellante zich vooral richt. Bijzondere feiten of omstandigheden die grond kunnen geven voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid aan het gevoerde beleid heeft vast kunnen houden, zijn gesteld noch gebleken.
5. Het beroep is mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 23 maart 2020, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.