ECLI:NL:OGEAA:2020:180

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201902716
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake schadevergoeding na verkeersongeval tussen twee bestuurders

In deze verzetprocedure heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 mei 2020 uitspraak gedaan over een geschil tussen twee partijen, [Opposant] en [Geopposeerde], naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 2 mei 2018. [Geopposeerde] had eerder een betalingsbevel verkregen, waarbij [Opposant] werd bevolen tot betaling van Afl. 2.790,59. [Opposant] heeft verzet aangetekend tegen dit betalingsbevel, met de stelling dat hij niet aansprakelijk was voor de schade die [Geopposeerde] had geleden. Het Gerecht heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift van [Geopposeerde] en de conclusies van beide partijen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat het ongeval zich heeft voorgedaan op een T-kruising, waarbij [Geopposeerde] als bestuurder van auto-1 en [Opposant] als bestuurder van auto-2 betrokken waren. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde het Gerecht dat [Opposant] de schade van [Geopposeerde] dient te vergoeden, omdat hij de voorrangsregel niet heeft nageleefd. De schade aan auto-1 is vastgesteld op Afl. 2.574,59, en het Gerecht heeft het betalingsbevel bevestigd tot dit bedrag. Daarnaast heeft het Gerecht de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van het Gerecht houdt in dat het betalingsbevel waarvan verzet is gedaan, voor een deel wordt bevestigd en voor het overige wordt vernietigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 6 mei 2020 (bij vervroeging)
Behorend bij A.R. nr. AUA201902716
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS op het verzet van:
[OPPOSANT],
wonende in Aruba,
opposant,
hierna ook te noemen: [Opposant],
gemachtigde: [Gemachtigde] (krachtens schriftelijke volmacht van [Opposant] van 30 juni 2019),
tegen:
[GEOPPOSEERDE],
wonende in Aruba,
geopposeerde,
hierna ook te noemen: [Geopposeerde],
gemachtigden: de advocaten mrs. C.F.K.J. Lejuez en J.M.R.F. Scheper.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 6 maart 2019 ter griffie ingediende (oorspronkelijke) verzoekschrift van [Geopposeerde], met producties;
- het bij verstek uitgesproken betalingsbevel van dit Gerecht van 26 juni 2019 onder zaaknummer B.B. AUA201900692 (hierna: het betalingsbevel waarvan verzet), waarbij [Opposant] uitvoerbaar bij voorraad is bevolen tot betaling aan [Geopposeerde] van Afl. 2.790,59 te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 6 februari 2019 tot de dag der voldoening en met Afl. 350,-- aan proceskosten;
- de op 12 augustus 2019 ter griffie ingediende conclusie van eis in oppositie annex verzetschrift van [Opposant], met producties;
- de conclusie van antwoord in oppositie van [Geopposeerde], met producties;
- de conclusie van repliek in oppositie van [Opposant], met producties,
- de akte uitlating producties van [Geopposeerde].
1.2
Eerst bij zijn conclusie van repliek in oppositie heeft [Opposant] – zo het lijkt – een reconventionele vordering willen instellen. Dat is niet mogelijk. Een dergelijke vordering kan in een verzetprocedure weliswaar worden ingesteld, maar dan en slechts gelijktijdig met de conclusie van eis in oppositie annex het verzetschrift. Dit één en ander brengt met zich dat de reconventionele vordering van [Opposant] (wat van de inhoud daarvan ook zij) als niet ingesteld heeft te gelden en verder buiten beschouwing en bespreking blijft.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN IN OPPOSITIE

2.1 [
Opposant] vordert dat het Gerecht (zo het begrijpt) bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hem goed opposant verklaart, het betalingsbevel waarvan verzet vernietigt en - opnieuw rechtdoende - de oorspronkelijke vorderingen van [Geopposeerde] afwijst, kosten rechtens.
2.2 [
Geopposeerde] voert verweer en concludeert tot – zo het Gerecht begrijpt, want meer dan dat is in deze procedure (dat geen hoger beroep betreft noch kan zijn zijdens [Geopposeerde] tegen het betalingsbevel waarvan verzet) niet mogelijk - bevestiging van het betalingsbevel waarvan verzet, kosten rechtens.
2.3
Voor zover voor de beslissing van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING IN OPPOSITIE

3.1
Het verweer van [Geopposeerde], dat [Gemachtigde] in deze procedure niet kan optreden als gemachtigde voor [Opposant], wordt verworpen. Zolang geen sprake is van een beroepsmatig optredende niet door het Hof daartoe toegelaten gemachtigde, kan een partij zich in een procedure als de onderhavige laten vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk gevolmachtigde persoon. Gesteld noch is gebleken dat [Gemachtigde] beroepsmatig als gemachtigde optreedt voor [Opposant] of als zodanig in andere gevallen, en gebleken is dat [Opposant] hem toereikend schriftelijk heeft gevolmachtigd om voor of namens hem op te treden in deze procedure. Aldus kan [Gemachtigde] in deze procedure rechtsgeldig optreden voor of namens [Opposant].
3.2 [
Opposant] heeft onbestreden gesteld dat hij het betalingsbevel waarvan verzet eerstens op 29 juli 2019 per gewone post heeft ontvangen, terwijl is gebleken dat hij zijn verzetschrift heeft ingediend ter griffie op 12 augustus 2019. Dat betekent dat [Opposant] binnen de daartoe geldende wettelijke termijn van 14 dagen verzet heeft ingesteld, en daarom daarin ontvankelijk is.
3.3
Voorop wordt gesteld dat naar het oordeel van het Gerecht partijen beide betrekkelijk veel niet ter zake doende zijpaden hebben bewandeld, ofwel zodanig hebben geprocedeerd dat door de vele niet relevante spreekwoordelijke bomen het bos niet helder te zien is. Verder wordt vooropgesteld dat uit de wet (zie bijvoorbeeld het tweede lid van artikel 8 van de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) voortvloeit dat in geval van een verkeersongeval als het onderhavige de gelaedeerde partij van de schadeveroorzakende partij in rechte betaling van schadevergoeding kan vorderen ook al was die partij, ten tijde van het ongeval verzekerd. Het ligt in dat geval op de weg van de in rechte betrokken verzekerde partij om zijn verzekeraar bij incidentele vordering in vrijwaring te doen oproepen, welke vervolgens na in vrijwaring te zijn opgeroepen niet zelden verzoekt om zich aan de zijde van de verzekerde in de hoofdzaak te mogen voegen.
3.4
Vast staat in deze zaak dat zich op 2 mei 2018 op of nabij een zogeheten bij partijen genoegzaam bekende T-kruising (hierna: de T-kruising) een verkeersongeval heeft voorgedaan waarbij [Geopposeerde] als bestuurder van een auto met kentekennummer (hierna: auto-1) en [Opposant] als bestuurder van een auto met kentekennummer (hierna: auto-2) betrokken waren (hierna: het ongeval). Beide auto’s waren ten tijde van het ongeval verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid; auto-1 bij Nagico en auto-2 bij New India. Op een T-kruising als de onderhavige geldt in het algemeen de wettelijke verkeersregel dat al het verkeer op de doorgaande weg in beginsel (uitzonderingen zoals voorrangsvoertuigen en dergelijke daargelaten) voorrang heeft op al het verkeer op de weg die haaks staat/eindigt op die doorgaande weg.
3.5.1
In het licht van deze feitelijkheden is de in dit geschil te beantwoorden kernvraag of het ongeval zich heeft voorgedaan op de T-kruising of vlak na die kruising ofwel op dezelfde weg, waarbij heeft te gelden dat auto-1 afkomstig was van een weg die haaks staat/eindigt op de T-kruising en dat auto-2 op de doorgaande weg van die kruising reed. Bij dit alles geldt dat op de kruising betekent op het kruisingsvlak van de betrokken wegen. Dat vlak ziet er naar het oordeel van het Gerecht in het onderhavige geval geel (of grijs) gemarkeerd uit als volgt:
3.5.2
Uit de door [Opposant] bij zijn verzetschrift als productie 1 overgelegde door hem zelf gemaakt situatietekening (hierna: de situatietekening) alsmede die in het door Nagico opgemaakte rapport van het ongeval (productie 5 bij het verzetschrift en 19 bij de conclusie van repliek in oppositie) blijkt overduidelijk dat het ongeval heeft plaatsgevonden buiten (vanuit auto-2 gezien na) het kruisingsvlak van de T-kruising. Vast komt daarom te staan dat het ongeval zich heeft voorgedaan op dezelfde weg en dat [Geopposeerde] als bestuurder van auto-1 ten opzichte van [Opposant] als bestuurder van auto-2 in elk geval geen voorrangsregel heeft overtreden. [Opposant] stelt in dit verband nog dat volgens vaste rechtspraak geldt dat degene die geen voorrang verleent bij een kruising en binnen 30 meter vanaf het punt waar hij de kruising opreed van achteren wordt aangereden door degene aan wie voorrang moest worden verleend een ongeval als het onderhavige te wijten is aan die eerste. Die beweerdelijk vaste rechtspraak bestaat naar het oordeel van het Gerecht net als de beweerdelijke verkeersregel niet. Dit verweer van [Opposant] wordt daarom verworpen.
3.6
Nu sprake is van een ongeval op dezelfde weg heeft [Opposant] de stelling van [Geopposeerde], dat sprake was van een zogeheten kop-staart botsing met schade alleen aan de voorzijde van auto-2 en schade alleen aan de achterzijde van auto-1 onvoldoende onderbouwd bestreden. Dit klemt temeer omdat het als productie 5 bij het verzetschrift overgelegde door Nagico opgesteld rapport van het ongeval, op welk rapport ook [Opposant] zich beroept, als verklaring van [Opposant] onder meer staat vermeld dat hij auto-1 van achteren heeft aangereden. Dat dit het geval is valt ook duidelijk te zien op door partijen overgelegde foto’s (productie 3 bij het oorspronkelijk verzoekschrift van [Geopposeerde] en productie 2 bij het verzetschrift).
3.7.1
De al dan niet impliciete stelling dat [Geopposeerde] als bestuurder van auto-1 [Opposant] als bestuurder van auto-2 op onrechtmatige wijze zou hebben gehinderd en in gevaar gebracht in de zin van artikel 2 van de Landsverordening wegverkeer mist naar het oordeel van het Gerecht voldoende feitelijke onderbouwing. Dit temeer om het navolgende.
3.7.2
Krachtens het eerste lid van artikel 29 van het Landsbesluit verkeersregels (hierna: Lbv) bepaalt een bestuurder de snelheid van zijn voertuig zodanig dat geen gevaar of hinder voor andere weggebruikers of schade aan derden kan ontstaan. Hij houdt daarbij in het bijzonder rekening met de aard en de gesteldheid van de weg, de toestand en de lading van zijn voertuig, de weersomstandigheden en de dichtheid van het verkeer; zo nodig brengt hij zijn voertuig tot stilstand. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat bij iedere door hem gekozen snelheid een bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de rijbaan kan overzien, en waarover deze vrij is. Het is algemeen bekend dat de Santa Helenastraat ter plaatse van het ongeval binnen de bebouwde kom ligt en aldaar aldus ingevolge het eerste lid sub a. van artikel 31 van het Lbv een maximumsnelheid geldt van 50 kilometer per uur. Uit deze artikelen vloeit voort dat [Opposant] gelet op de aard van de weg de T-kruising behoedzaam behoorde te benaderen en zijn snelheid dusdanig behoorde aan te passen dat hij - gelet op zijn eigen situatietekening – de door hem bestuurde auto binnen 29,4 meter tot stilstand kon brengen zonder achter op auto-1 te botsten.
3.8
De slotsom luidt dat het ongeval naar het oordeel van het Gerecht is veroorzaakt door [Opposant], en dat hij de schade van [Geopposeerde] als gevolg daarvan dient te vergoeden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
3.9
Wat betreft de omvang van de schade van [Geopposeerde] wordt het volgende overwogen. [Geopposeerde] heeft zijn schade laten begroten door Arucar Bodyshop, welk bedrijf - en dat is van algemene bekendheid - in Aruba bekend staat als gerenommeerd autoschadehersteller als het gaat om zogeheten body-schade. Die naar het oordeel van het Gerecht betrouwbare en niet buitensporig voorkomende schadebegroting maakt het Gerecht tot de zijne. Het door [Opposant] op dit onderdeel gevoerde verweer wordt verworpen. Vast komt te staan dat de schade aan auto-1 als gevolg van het ongeval Afl. 2.574,59. De beweerdelijke en mogelijk omstandigheid dat [Geopposeerde] auto-1 niet heeft of niet zal laten repareren maakt dat niet anders. Te gelden heeft dat auto-1 als gevolg van het ongeval Afl. 2.574,59 in waarde is verminderd.
3.1
Dat is anders in het geval van vergoeding van schade als gevolg van het moeten huren van een vervangende auto voor de duur van de reparatie. Ook die schade komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking, waarbij geldt dat het door [Geopposeerde] op dit punt begrote en gevorderde bedrag ad Afl. 216,-- voor 3 dagen vervangend vervoer alleszins redelijk voorkomt. Die schade moet echter wel daadwerkelijk zijn geleden door het huren van een vervangende auto gedurende de reparatie van auto-1 tegen betaling van Afl. 216,--. Van een zogeheten abstracte schadebegroting en -vergoeding kan te dezen geen sprake zijn, en gesteld noch is gebleken dat [Geopposeerde] auto-1 daadwerkelijk gedurende 3 dagen heeft laten repareren en dat hij voor die duur gebruik heeft gemaakt van een vervangende auto tegen betaling van Afl. 216,--. Dit onderdeel van de vordering van [Geopposeerde] zal alsnog worden afgewezen door het in mindering te brengen op de bij het betalingsbevel waarvan verzet toegewezen hoofdsom ad Afl. 2.790,59.
3.11
Wat betreft de proceskosten wordt het volgende overwogen. Bij zijn oorspronkelijk verzoekschrift heeft [Geopposeerde] in totaal een bedrag ad Afl. 5.410,14 gevorderd, te weten (1) Afl. 2.574,59 aan schadevergoeding, (2) Afl. 216,-- aan vergoeding voor een vervangende auto en (3) Afl. 2.619,55 aan vergoeding van kosten van verkrijging van voldoeding buiten rechte. Thans blijkt dat alleen de vordering onder (1) toewijsbaar is. Partijen zijn aldus over en weer in gelijke mate in het (on)gelijkgesteld, in welke omstandigheid het Gerecht grond ziet om de proceskosten te compenseren tussen partijen als na te melden.

4.DE BESLISSING IN OPPOSITIE

Het Gerecht:
-bevestigt het betalingsbevel waarvan verzet tot een bedrag van Afl. 2.574,59 en verklaart [Opposant] in zoverre tot kwaad opposant;
en opnieuw rechtdoende:
-vernietigt het betalingsbevel waarvan verzet voor het overige met uitzondering van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring en de afwijzing ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, en verklaart [Opposant] in zoverre goed opposant;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 mei 2020.