ECLI:NL:OGEAA:2020:186

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA202000375
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 mei 2020 uitspraak gedaan in een vordering van het Openbaar Ministerie tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad. De minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader, was op 24 januari 2020 door het Openbaar Ministerie aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De moeder oefent het gezag alleen uit, maar de minderjarige verblijft bij haar peettante. Tijdens de zitting op 21 april 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn de zorgen van het Openbaar Ministerie en de Voogdijraad besproken. De Voogdijraad heeft aangegeven dat er nog geen beslissing is genomen over een verzoek tot ondertoezichtstelling of ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen feiten zijn die een ontzetting van de moeder uit het gezag rechtvaardigen. De zorgen over de opvoeding en verzorging van de minderjarige zijn weliswaar ernstig, maar niet voldoende om de voorlopige toevertrouwing te rechtvaardigen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat er minder verstrekkende maatregelen beschikbaar zijn om de moeder en de minderjarige te ondersteunen, zoals een VOTS/OTS. De vordering van het Openbaar Ministerie is dan ook afgewezen, en de minderjarige blijft voorlopig bij haar peettante wonen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij het Gerecht de zorgen van het Openbaar Ministerie en de Voogdijraad serieus neemt, maar niet voldoende gegrond acht voor de gevraagde maatregel.

Uitspraak

Beschikking van 5 mei 2020
behorend bij E.J. nr. AUA202000375
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad
van de minderjarige:
[Naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2007 in Aruba,
van wie de ouders zijn:
[Naam moeder], de moeder,
wonende in Aruba, [Woonadres],
in persoon,
[Naam vader],de vader,
wonende in Aruba, [Woonadres],
telefonisch niet bereikbaar.

1.DE PROCEDURE

1.1
De procedure blijkt uit:
- de vordering ingediend op 4 februari 2020,
- het rapport van de Voogdijraad van 19 maart 2020,
- het verhoor van de minderjarige dat in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus telefonisch heeft plaatsgevonden op 21 april 2020,
- de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 21 april 2020, waarbij het Openbaar Ministerie bij de officier van justitie [naam medewerker] telefonisch is gehoord en de Voogdijraad bij zijn vertegenwoordiger, [naam medewerkster], en de moeder in persoon zijn verschenen. De vader die geïnformeerd was dat het Gerecht op 21 april 2020 telefonisch contact met hem zou opnemen, heeft ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe de telefonische oproepingen niet beantwoord.
1.2
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarige is geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader. De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit. De minderjarige woont niet bij de moeder.
2.2
Op 24 januari 2020 heeft het openbaar ministerie de minderjarige aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De minderjarige verblijft bij haar peettante.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ingevolge artikel 1:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan het openbaar ministerie, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing, in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW, van een ouder kunnen leiden, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.
3.2
De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de toevertrouwing van 24 januari 2020 nog van kracht is.
3.3
Ingevolge artikel 1:272 lid 3 BW kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW.
Artikel 1:271 lid 1 BW bepaalt dat de rechter, indien hij dat in het belang van het kind noodzakelijk acht, een ouder wiens ontzetting of ontheffing, in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW,
verzocht is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen.
Ingevolge het vierde lid vertrouwt de rechter het kind voorlopig toe aan de Voogdijraad, indien de schorsing beide ouders betreft of een ouder die het gezag alleen uitoefent.
3.4
Ter zitting heeft de Voogdijraad te kennen gegeven nog niet te weten welke kant hij met deze zaak van plan is op te gaan, in die zin dat de Voogdijraad nog niet erover uit was of hij na het nader te verrichten onderzoek een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige zal indienen bij het Gerecht of een verzoek tot ontheffing dan wel ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag.
3.5
Het Gerecht stelt voorop dat een voorlopige toevertrouwing niet mogelijk is indien de Voogdijraad van plan is om ondertoezichtstelling van de minderjarige te verzoeken.
3.6
Ter beoordeling ligt voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten die tot ontzetting of ontheffing (in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW) van de moeder uit het gezag over de minderjarige kunnen leiden, en die het noodzakelijk maken dat zij voorlopig geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over haar kinderen wordt geschorst.
Ontheffing
3.7
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW, zodat de moeder, gelet op artikel 1:272 lid 1 BW, niet hangende een onderzoek tot ontheffing in de uitoefening van het gezag over haar kinderen kan worden geschorst. De Voogdijraad heeft overigens niet te kennen gegeven dat ontheffing van de moeder uit het gezag zal worden verzocht.
Ontzetting
3.8
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:269 BW dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag.
3.9
Uit het rapport van de Voogdijraad van 19 maart 2020 is - samengevat - het volgende gebleken. Volgens de Voogdijraad heeft de minderjarige geen continuïteit in haar opvoeding, werd de minderjarige tijdens haar verblijf bij moeder regelmatig laat naar school gebracht en opgehaald, is moeder slecht bereikbaar voor school, gaat moeder niet naar ouderavonden, heeft de minderjarige geen vast adres bij moeder en is de minderjarige vaak alleen thuis wanneer zij bij moeder verblijft. Verder heeft de Voogdijraad in haar rapport geschreven dat de moeder de minderjarige niet beschermd heeft tegen de partner van de moeder, die de minderjarige op ontuchtige wijze zou hebben benaderd, en heeft de moeder de minderjarige in haar verhaal niet geloofd. Volgens de Voogdijraad is, gelet op de ernst van de bovengenoemde klachten, duidelijk sprake van bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige onder het gezag van de moeder. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, verzoekt de Voogdijraad de toevertrouwing van de minderjarige te bekrachtigen voor de duur van zes (6) maanden, met plaatsing bij de peettante.
3.1
Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat de minderjarige niet bij haar woonde, dat zij geen bezwaar heeft dat de minderjarige bij de peettante (waar zij al verbleef) blijft wonen, dat zij graag omgang wil hebben met de minderjarige (hetgeen al plaatsvond) en dat zij open staat voor begeleiding.
3.11
Het Gerecht stelt voorop dat de voorlopige (zware) kinderbeschermingsmaatregel van schorsing van een ouder van het gezag en voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad, niet is bedoeld om de Voogdijraad tijd te gunnen om onderzoek te doen teneinde te bepalen of er überhaupt redenen zijn om de ouder(s) van het gezag te ontzetten of te ontheffen.
Ingevolge artikel 1:271 lid 1 BW kan de rechter, in het belang van het kind, slechts een ouder wiens ontzetting is verzocht, hangende dit onderzoek, voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwen. De Voogdijraad heeft ter zitting niet te kennen gegeven dat ontzetting van de moeder uit het gezag over haar kind zal worden verzocht.
Het Gerecht stelt - mede gelet op het overgelegde rapport van de Voogdijraad en het verhandelde ter zitting - bovendien vast dat van feiten die een ontzetting zouden rechtvaardigen, niet is gebleken. Dat de minderjarige vermoedelijk seksueel ontuchtig is benaderd door de partner van de moeder - hetgeen overigens niet is komen vast te staan - is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de moeder de verzorging en opvoeding van de minderjarige op grove wijze heeft verwaarloosd.
3.12
Bovenstaande betekent niet dat het gerecht de situatie van de minderjarige niet als ernstig zou beschouwen. Het gerecht deelt de zorgen van het openbaar ministerie en de Voogdijraad, echter zijn die zorgen onvoldoende om de voorlopige toevertrouwing te rechtvaardigen ex artikel 1:271 lid 1 BW. Er staan minder verstrekkende maatregelen ter beschikking waarmee de moeder en de minderjarige hulp kan worden geboden (zoals een VOTS/OTS).
3.13
Het vorenstaande leidt, gelet op artikel 1:272 lid 3 BW, tot de volgende beslissing.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst de vordering af.
Deze beschikking is gegeven op dinsdag 5 mei 2020 door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.