Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE FEITEN
3.DE BEOORDELING
verzocht is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen.
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 mei 2020 uitspraak gedaan in een vordering van het Openbaar Ministerie tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad. De minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader, was op 24 januari 2020 door het Openbaar Ministerie aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De moeder oefent het gezag alleen uit, maar de minderjarige verblijft bij haar peettante. Tijdens de zitting op 21 april 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn de zorgen van het Openbaar Ministerie en de Voogdijraad besproken. De Voogdijraad heeft aangegeven dat er nog geen beslissing is genomen over een verzoek tot ondertoezichtstelling of ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen feiten zijn die een ontzetting van de moeder uit het gezag rechtvaardigen. De zorgen over de opvoeding en verzorging van de minderjarige zijn weliswaar ernstig, maar niet voldoende om de voorlopige toevertrouwing te rechtvaardigen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat er minder verstrekkende maatregelen beschikbaar zijn om de moeder en de minderjarige te ondersteunen, zoals een VOTS/OTS. De vordering van het Openbaar Ministerie is dan ook afgewezen, en de minderjarige blijft voorlopig bij haar peettante wonen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij het Gerecht de zorgen van het Openbaar Ministerie en de Voogdijraad serieus neemt, maar niet voldoende gegrond acht voor de gevraagde maatregel.