ECLI:NL:OGEAA:2020:199

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901802
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies en vernietiging van bindend advies in civiele procedure tussen ECA Marketing & Consulting Group Holding N.V. en Algemeen Bouwbedrijf 'ALBO' Aruba N.V.

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ECA Marketing & Consulting Group Holding N.V. (hierna: ECA) en Algemeen Bouwbedrijf 'ALBO' Aruba N.V. (hierna: ALBO). ECA heeft verzocht om vernietiging van een bindend advies dat door een Adviescommissie was uitgebracht. De procedure volgde op een geschil over de uitvoering van aannemingsovereenkomsten die ECA en ALBO in 2015 hadden gesloten voor de bouw van een kantoorpand. ECA was ontevreden over de uitvoering van de werkzaamheden en heeft het geschil voorgelegd aan bindend adviseurs. De Adviescommissie heeft op 2 april 2019 een bindend advies uitgebracht, waarin onder andere werd geoordeeld dat ALBO recht had op betaling van een bedrag van AWG 277.595,03 door ECA.

ECA heeft het Gerecht verzocht om het bindend advies te vernietigen, stellende dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aan het advies gebonden blijft. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het bindend advies. Het Gerecht overwoog dat ECA het advies zonder protest had nagekomen door de verschuldigde bedragen aan ALBO te betalen, waardoor de overeenkomst tussen partijen onaangetast bleef. De vorderingen van ECA werden afgewezen, en het Gerecht oordeelde dat de kosten van de procedure door ECA aan ALBO moesten worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de bindende kracht van een bindend advies en de voorwaarden waaronder vernietiging mogelijk is. Het Gerecht concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vernietiging van het advies rechtvaardigden, en dat ECA onverkort gebonden bleef aan de afspraken die in het bindend advies waren vastgelegd.

Uitspraak

Vonnis van 13 mei 2020 (bij vervroeging)
Behorend bij A.R. nr. AUA201901802
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ECA MARKETING & CONSULTING GROUP HOLDING N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: ECA,
gemachtigde: de advocaat mr. R.C. Samuels,
tegen:
de naamloze vennootschap
ALGEMEEN BOUWBEDRIJF “ALBO” ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: ALBO,
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de door ALBO genomen akte depot (ter zake van overlegging van 6 bij haar conclusie van antwoord behorende multomappen);
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Partijen hebben op 11 september en 2 november 2015 overeenkomsten van aanneming van werk gesloten met betrekking tot ruw- respectievelijk afbouw van een kantoorpand aan de L.G. Smithboulevard 26 (hierna: het pand). De afronding van die opdracht was niet naar tevredenheid van ECA. Na eerst geprobeerd te hebben het geschil in onderling overleg op te lossen zijn partijen overeengekomen om het geschil aan bindend adviseurs voor te leggen (hierna: de overeenkomst). Daarbij zijn partijen niet over een nacht ijs gegaan. Partijen hebben daarover, geassisteerd door hun (toenmalige) advocaten, onderhandeld, tekstvoorstellen voor de vaststellingsovereenkomst gewisseld, bouwkundig deskundigen aangezocht en zijn unaniem akkoord gegaan met de benoeming van de voorzitter-jurist en twee bouwkundige leden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten uitvoerig uit de doeken gedaan ten overstaan van de tussen partijen overeengekomen drie bindend adviseurs, te weten mr. A.J. Swaen als voorzitter, ir. B. Kamsteeg als deskundig lid op voordracht van ALBO en Y. Webb-Kock B.sc als deskundig lid op voordracht van ECA (hierna: de Adviescommissie).
2.3
De overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:

Artikel 9 – Bindende kracht
- Het bindend advies bindt partijen met ingang van de dag dat dit door de Bindend adviseurs schriftelijk aan partijen ter kennis is gebracht. De bindend Adviseurs kunnen bepalen dat partijen (of een van hen) gehouden zijn (is) tot betaling van een geldsom en/of het verrichten van een prestatie anders dan in geld aan de wedepartij (herstelwerkzaamheden).
- Bij het nakomen van de verplichtingen zoals gesteld door de Bindend adviseurs verlenen Partijen elkaar onherroepelijke en finale kwijting van aanspraken voortvloeiende uit de op 11 september 2015 en 2 november 2015 gesloten overeenkomst.
Artikel 10 – vernietiging bindend advies
- Vernietiging van de in het bindend advies gegeven beslissing(en), zoals bedoeld in artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek, kan alleen plaatsvinden door het gerecht in eerste aanleg. Daartoe moet het bindend advies op straffe van niet ontvankelijkheid binnen twee maanden na de uitspraak aan de bevoegde rechter worden voorgelegd.
- Vernietiging is alleen mogelijk, indien gebondenheid aan het bindend advies, in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”.
2.4
De Adviescommissie heeft op 2 april 2019 voor partijen schriftelijk Bindend Advies uitgebracht (hierna: het Advies). In dat Advies staat onder meer het volgende:

(…).
1.3.
De Opdracht
Conform het gestelde in de considerans van de Overeenkomst is het geschil tussen partijen als volgt geformuleerd:
(i) de vraag of bepaalde uitgevoerde werkzaamheden kunnen worden beschouwd als bedongen en in rekening gebracht meerwerk, alsmede of de kosten van het meerwerk redelijk zijn;
(ii) de deugdelijkheid c.q. kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en in het verlengde hiervan het herstel van de door ECA gestelde gebreken;
(iii) de aan punt (ii) gerelateerde vraag of op kosten van ALBO voormelde herstelwerkzaamheden verricht moeten worden, rekening houdende met de wijze van afwerking zoals aangebracht in het Project, en met inachtneming van minimale verstoring van de dagelijkse werkzaamheden van huurder(s) van het Project, en
(iv) de financiële afwikkeling van het project, in samenhang met de punten (i) tot en met (iii) voorgaand en andere aspecten, een en ander zoals verwoord per briefwisseling door beide partijen in 2017.
(…).
II. Meer en Minderwerk
De Commissie moge vooropstellen, dat nu tussen partijen vaststaat, dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de veelheid aan veranderingen en dat een deel van het gedeclareerde meerwerk reeds door ECA is betaald, terwijl voorts tussen partijen in confesso is, dat in het onderhavige geval niet volgens een bestek UAV is gebouwd, staat deze omstandigheid aan een strikte toepassing van het in casu geldende artikel 7A:1622 ABW in de weg, temeer nu het feit, dat ECA voor een degelijk omvangrijk project geen bijstand heeft verzocht en/of genoot van een deskundige bijstand van een bouwkundige. (…).
Voor meerwerken zijn mondeling afspraken gemaakt en notulen van werk- en bouwvergaderingen zijn er niet. Partijen waren akkoord met elkaar aangaande het mondelinge proces. De betwisting door ECA dat zij geen vergoeding voor meerwerk verschuldigd is, omdat dat niet schriftelijk is overeengekomen is, naar de mening van de Commissie, ongegrond.
(…).
Meerwerk # 14:
Dit betreft een meerwerk met een lange lijst onderdelen, variërend van herstel instructies omdat iets naar inziens klant van onvoldoende kwaliteit was, tot herstelwerkzaamheden omdat eerder gereed ALBO werk door derden beschadigd was. Het vervelende van deze declaratie is dat deze eerst in een zeer laat stadium bij ECA is neergelegd. Het bedrag dat door ALBO hiervoor gevorderd wordt bedraagt maar liefst AWG 123.525,50.
Ondanks dat het allesbehalve netjes is dit als een pakket tegen het einde van het werk bij ECA in te dienen (…), loopt de Commissie ook hier weer aan tegen wat zich in het hele werk heeft gespeeld: geen duidelijke eindkwaliteitsnormen in bestek of afgesproken, teveel onder directe opdracht van ECA werkende derden zonder professionele coördinatie tussen de disciplines en geen professionele directievoering alsmede de amicale sfeer op het werk tussen partijen van hoog naar laag.
ECA brengt hier weliswaar duidelijk naar voren dat zij nimmer goedkeuring heeft gegeven voor dit meerwerk, doch deze stelling is inzoverre incorrect, dat ECA geen enkel meerwerk “officieel” goedgekeurd heeft, maar alle wel heeft laten uitvoeren.
Uit de break-down zien de Adviseurs direct dat er een paar posten zijn die zeker niet redelijk te noemen zijn bij zo’n ‘uren’ lijst, te weten stafkosten en 10% commissie. Als de staf van ALBO beter zijn werk had gedaan, had ECA tijdig en regelmatig gewaarschuwd (meldingsplicht aannemer) geworden van haar eigen handelen en haar onderaannemers en de kosten die dat herstel gaf. Het betreft tezamen een bedrag van rond de AWG 32.000,- die niet redelijk te vorderen zijn. Dus verlaagt het bedrag van dit meerwerk hiermede tot AWG 91.525,-.
Tevens wordt het door de Commissie te hoog geachte bedrag ad Afl. 3.666,= voor het gebruik van wc en van vuilnisbak derden. Ook dit wordt verminderd met 50%. Dus het bedrag wordt dan Afl. 89.692,-.
(…).
Ten aanzien van de andere posten is uit de overlegde stukken duidelijk te zien dat deze wel redelijk zijn, echter zitten hier ook kosten bij die bij een normaal verloop van het werk, met een normale opleverprocedure tot rekening van Albo uit haar opleververplichtingen zou behoren. De Commissie schat dat bij een werk van de omvang als de onderhavige deze kosten rond de AWG 15.000,- bedragen (normale onderhoudspunten, zijnde circa 1.25% van de aanneemsom). Dit komt neer dat het meerwerk uiteindelijk neerkomt op Afl. 74.692,-.
Dit overwegende acht de Commissie dat van meerwerk # 14 er maximaal een bedrag van AWG 74.500,- invorderbaar is door ALBO.
(…).
IV. Herstel van de door ECA gestelde gebreken:
De Commissie is van oordeel, dat de door ECA gesignaleerde defecten alle vooralsnog eenvoudig op te lossen zijn. In dit verband moge de Commissie wel -wellicht ten overvloede- opmerken, dat dit een korte termijn oplossing zal zijn, omdat de oorzaak enerzijds mogelijk in de oude ondergrond zit en anderzijds in de gekozen oplossingen, alsmede in mogelijke verborgen gebreken die in de komende vijf jaren naar voren kunnen komen.
V. Herstelwerkzaamheden op kosten van ALBO?
Bij een normale opname zouden de meeste punten (een lijst opgemaakt in redelijkheid in overleg met de aannemer) op de opname lijst staan en zouden door ALBO opgelost worden.
Volgens de Commissie zijn de gebreken en reparatiewerkzaamheden daarvan in grote lijnen de volgende:
  • Haarscheuren binnenmuren repareren en schilderen;
  • Grote diepe scheuren binnenmuren repareren en schilderen;
  • Blazen van pleister op de binnenmuren repareren en schilderen;
  • Niet strakke lijnen geverfd op alle bovenkanten van de plinten en aan de zijkant van de kozijnen;
  • Naden niet goed gevuld van tegels en chips opvullen;
  • Voordeur te kort;
  • Kit-sealant mist rondom de ramen;
  • Onderkant EIFS pleister bij lekdorpels afsluiten;
  • EIFS laat los bij voorgevel, inclusief de waterhollen;
  • EIFS wat rood is geverfd is verkleurd;
  • Scheuren in EIFS aansluitingen op de verdieping.
(…).
De Commissie is van oordeel dat de -met de reparatie van voorschreven gebreken gemoeide- kosten Afl. 50.000,-- bedragen.
VI. De financiële afwikkeling van het project:
Gelet op bovenstaande dient ECA af te rekenen met ALBO door betaling van de volgende bedragen:
  • Voor de openstaande werken uit het contract het bedrag van AWG 177.907,06.
  • Voor het nog openstaande meerwerk, dat in redelijkheid is uitgevoerd, het bedrag van AWG 149.687,97
e.e.a. minus de kosten van de herstelwerkzaamheden tot een bedrag van AWG 50.000,-.
(…).
UITSPRAAK:
De Commissie spreekt als zijn oordeel uit, ten deze tussen partijen geldend als bindend advies:
(1)dat de vordering van ALBO (…) wordt toegewezen tot het bedrag van AWG 277.595,03, welk bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting door ECA dient te worden voldaan aan ALBO, zulks binnen een maand na betekening van dit bindend advies.
(…).”.
2.5
ECA is haar uit het Advies voortvloeiende betalingsverplichting jegens ALBO naar behoren nagekomen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
ECA verzoekt dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Advies vernietigt althans voorzover mogelijk gedeeltelijk ontbindt;
b. voor recht verklaart dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ECA nog langer gebonden is aan het Advies;
c. voor recht verklaart dat factuur 2180263 (ter zake van VOR # 14) geen vordering betreft van ALBO op ECA;
d. voor recht verklaart dat ALBO toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichting jegens ECA ter zake van het aanbrengen van de “
EIFS”;
e. voor recht verklaart dat ALBO aansprakelijk is voor de door ECA geleden schade van die wanprestatie, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
f. te dezen enige andere juist voorkomende subsidiaire beslissing neemt;
g. ALBO veroordeelt in de proceskosten.
3.2
ALBO voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door ECA verzochte en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ECA tot vergoeding van de reële door ALBO gemaakte proceskosten, die ALBO begroot op Afl. 24.000,--, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente gerekend vanaf de 14de dag na de uitspraak van dit vonnis.
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
ALBO stelt als meest verstrekkende verweer - kort gezegd - dat het Advies tussen partijen niet meer voor vernietiging in aanmerking komt nu ECA het Advies (dat naar het oordeel van het Gerecht - anders dan ECA lijkt te stellen - geen executoriale titel en dus geen grond voor beslag oplevert), nadat het was uitgebracht, zonder protest is nagekomen door ECA door te betalen aan ALBO hetgeen zij ingevolge het Advies moest betalen aan ALBO. Aldus beroept ALBO zich impliciet op het bepaalde in de hiervoor onder 2.3 geciteerde tweede alinea van artikel 9 van de overeenkomst. Dat verweer slaagt, waarbij heeft te gelden dat de overeenkomst onaangetast is gebleven en aldus onverkort geldt tussen partijen. Krachtens die bepaling brengt de hiervoor onder 2.5 omschreven door ALBO aanvaarde nakoming door ECA van het Advies met zich dat partijen elkaar onherroepelijke en finale kwijting van aanspraken voortvloeiende uit de op 11 september 2015 en 2 november 2015 gesloten overeenkomsten. Die kwijting brengt met zich dat ECA zich niet langer kan beroepen op het hiervoor onder 2.3 eveneens geciteerd weergegeven artikel 10 van de overeenkomst. Hierbij wordt nog overwogen dat is gesteld noch gebleken dat partijen bij het aangaan van het tekstueel heldere en voor zich sprekende artikel 9 van de overeenkomst hebben bedoeld af te spreken dat in geval van nakoming van het Advies zoals in het onderhavige geval evenwel de overeengekomen weg op grond van artikel 10 van de overeenkomst open staat. De vorderingen van ECA zullen reeds op grond van dit alles worden afgewezen.
4.2
Daar komt nog het volgende bij, waarbij voorop wordt gesteld dat ECA onder randnummer 12. van haar conclusie van repliek het geschil tussen partijen heeft beperkt tot twee punten, te weten (i) de door ALBO aan ECA uitgebrachte factuur van 27 juni 2018 ter zake van meerwerken ook wel (en hierna) genoemd VOR # 14, en (ii) de (vanuit esthetisch oogpunt) waardedaling van het pand als gevolg van de beweerdelijke door ALBO op dat pand onvolkomen aangebrachte pleisterlaag geheten EIFS. Dienaangaande wordt het volgende overwogen, waarbij verder wordt vooropgesteld dat partijen zelf de voorzitter en de bouwkundig deskundige leden van de Adviescommissie hebben gekozen en het Gerecht geen aanleiding of grond ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid, onpartijdigheid en deskundigheid op hun respectieve vakgebieden of specialismen van die hiervoor onder 2.2 genoemde leden. Verder heeft te gelden dat het Gerecht om tot het oordeel te komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ECA nog langer is gebonden aan het Advies terughoudendheid dient te betrachten. Voor dat oordeel dient het advies (1) klaarblijkelijk op misslagen te berusten, en/of (2) tot stand zijn gekomen met schending van het elementaire beginsel van hoor en wederhoor, en/of (3) tot stand zijn gekomen met overschrijding van de onderliggende door partijen gegeven opdracht en/of (4) niet (toereikend) of onbegrijpelijk gemotiveerd te zijn.
4.3
Gesteld noch is gebleken dat het Advies tot stand is gekomen onder schending van voormeld beginsel, en evenmin is gesteld of gebleken dat het Advies berust op klaarblijkelijke misslagen.
4.4
Wat betreft de stelling van ECA dat het Advies tot stand is gekomen met overschrijding van de door partijen gegeven opdracht door VOR # 14 (in het Advies Meerwerk # 14 genoemd) in het Advies te betrekken wordt het volgende overwogen. VOR # 14 ter zake van beweerdelijk door ALBO uitgevoerd meerwerk voor in totaal Afl. 123.525,20 dateert van 11 november 2016 en is op diezelfde dag kenbaar gemaakt aan ECA, terwijl partijen op 26 juni 2018 de overeenkomst hebben gesloten. In het licht daarvan en door partijen aan de Adviescommissie gegeven opdracht zoals hiervoor onder 2.4 door die Commissie (niet bestreden) weergeven valt zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet in te zien dat de Adviescommissie VOR # 14 niet in zijn Advies had mogen betrekken, nu het in VOR # 14 omschreven meerwerk onderdeel uitmaakte van het tussen partijen gerezen geschil. De omstandigheid dat ALBO eerst op 27 juni 2018 met betrekking tot VOR # 14 een daarmee overeenstemmende factuur heeft uitgebracht aan ECA maakt dat niet anders, temeer niet omdat die factuur nog voor of in ieder geval bij aanvang van de door de Adviescommissie te verrichten werkzaamheden is uitgebracht. Bij dit alles komt dat is gesteld noch gebleken dat ECA de Adviescommissie erop heeft gewezen dat VOR # 14 buiten beschouwing moest worden gelaten omdat de factuur dienaangaande volgens haar te laat was ingediend. Daar komt bovendien bij dat in haar aan de Adviescommissie door ECA voorgelegde Memorie van Eis ECA zelf schrijft: “
VOR#14: Zo komen we dan terecht bij VOR#14, daar waar het geschil om meerwerk eigenlijk om draait.”. Hieruit volgt onmiskenbaar dat ECA VOR#14 en de daarbij behorende factuur zonder enig voorbehoud ter beoordeling heeft voorgelegd aan de Adviescommissie. De hier besproken stelling van ECA mist voldoende feitelijke grondslag, en wordt daarom gepasseerd.
4.5
De aan de Adviescommissie door partijen ter beantwoording voorgelegde vraag of meerwerk en de daarbij horende prijsverhogingen slechts schriftelijk kunnen worden bedongen of slechts na schriftelijke goedkeuring mogen worden uitgevoerd zoals door ECA gesteld heeft de Adviescommissie toereikend en begrijpelijk gemotiveerd en zeker niet op onaanvaardbare wijze beantwoord.
4.6
De aan de Adviescommissie door partijen voorgelegde vraag of de in VOR # 14 vermelde werkzaamheden onder de hoofdverplichting van ALBO vallende herstelwerkzaamheden betreft of dat dit als meerwerk heeft te gelden is door de Adviescommissie beantwoord en dat naar het oordeel van het Gerecht eveneens op voldoende en begrijpelijk gemotiveerde en zeker niet op onaanvaardbare wijze. Hierbij heeft te gelden dat het bij uitstek het terrein is van de bouwkundig deskundige leden van de Adviescommissie om uit te maken wat wel en niet onder de hoofdverplichtingen van ALBO valt.
4.7.1
Ter zake van wat is overwogen en beslist door de Adviescommissie ter zake van het tussen partijen gerezen dispuut met betrekking tot de zogeheten EIFS-pleisterlaag wordt het volgende overwogen. In het Advies onder de rubriek IV en V staan vermeld de door ALBO te verrichten herstelwerkzaamheden alsmede de aard en de verwachtingen ten aanzien van de geconstateerde defecten. De defecten aan voormelde pleisterlaag bestaan volgens het Advies uit vier onderdelen, te weten de onderkant van het EIFS-pleister bij lekdorpels is niet afgesloten, het EIFS-pleister laat los bij de voorgevel inclusief de waterhollen, het EIFS-pleister wat rood is geverfd is verkleurd en er zitten scheuren in de aansluitingen van het EIFS-pleister op de verdieping. Die constateringen, aard en verwachtingen hoefde de Adviescommissie gelet op de expertise van de bouwkundige leden daarvan niet verder te motiveren dan als omschreven in het Advies.
4.7.2
De Adviescommissie heeft de voor rekening van ALBO komende kosten van herstel van de in het Advies omschreven volgens die Commissie vooralsnog eenvoudig op te lossen defecten begroot op Afl. 50.000,--. Dat betreft kennelijk een schatting van die kosten op grond van de expertise van de bouwkundige leden van de Commissie. Het betreft hier de facto schadeposten, die de Commissie - net als de rechter in geval van begroting van schade - schattenderwijs mag vaststellen. Gelet daarop behoefde dit onderdeel van het Advies geen verdere motivering. Bij dit alles heeft overigens te gelden dat na reparatie of herstel van de gebreken aan de EIFS-pleisterlaag van waardevermindering van het pand geen sprake kan zijn. Gesteld noch is gebleken overigens dat ECA de kwestie waardvermindering van het pand ter beantwoording heeft voorgelegd aan de op dit punt overigens niet of onvoldoende deskundige leden van de Adviescommissie.
4.8
De slotsom luidt dat het Gerecht geen grond ziet voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ECA onverkort gebonden is aan het Advies. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Ook op deze grond zullen de vorderingen van ECA worden afgewezen
4.9.1
Wat betreft de door ECA aan ALBO te vergoeden proceskosten wordt het volgende overwogen.
4.9.2
ALBO heeft in dit verband vergoeding gevorderd van de door haar daadwerkelijk gemaakte proceskosten, door haar begroot op Afl. 24.000,-- Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is denkbaar, doch alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als in dit geval ECA haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (zie HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 en HR 15 sep 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
4.9.3
Het Gerecht ziet geen grond voor het oordeel dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de hiervoor vermelde zin, met name niet omdat de stelling van ALBO dat daarvan wel sprake is niet expliciet is gegrond op artikel 9 van de overeenkomst en de stellingen van ECA ter zake van beweerdelijke aan het Advies klevende motiveringsgebreken niet als evident ongegrond hebben te gelden. Dit één en ander brengt mee dat voor de begroting van de proceskosten het liquidatietarief in aanmerking wordt genomen.
4.9.4
De door ECA te vergoeden kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van ALBO worden aldus tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,-- (2 punten, liquidatietarief 7 bij een geldelijk belang van Afl. 123.525,20), te vermeerderen met nakosten zonder betekening van dit vonnis begroot op Afl. 250,-- en met betekening van dit vonnis begroot op Afl. 400,-- en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de 14de dag na de uitspraak van dit vonnis zoals onbestreden verzocht door ALBO.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door ECA verzochte;
-veroordeelt ECA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van ALBO, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met nakosten zonder betekening van dit vonnis begroot op Afl. 250,-- en met betekening van dit vonnis begroot op Afl. 400,--, voorts te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 14de dag na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.