ECLI:NL:OGEAA:2020:200

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AUA201700721
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingsverplichtingen en bewijslevering in huurovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen de eiseres en de gedaagden. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.S. Gravenstijn, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2], die beiden te Aruba wonen en worden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G.W. Rep. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij op 30 januari 2019 een tussenvonnis is gewezen en een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. In het tussenvonnis van 30 mei 2018 is vastgesteld dat alleen [GEDAAGDE 2] de huurovereenkomst met de eiseres heeft ondertekend, terwijl [GEDAAGDE 1] niet als partij in de overeenkomst is vermeld. De eiseres heeft gesteld dat [GEDAAGDE 1] ook aansprakelijk is voor de huurschuld, maar het gerecht oordeelt dat de huwelijksgemeenschap tussen [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2] niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid van [GEDAAGDE 1] voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vorderingen tegen [GEDAAGDE 1] worden dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft [GEDAAGDE 2] betwist dat hij de huur vanaf oktober 2015 niet heeft betaald. Hij heeft aangevoerd dat de huur contant werd betaald, maar heeft geen schriftelijk bewijs van betaling overgelegd. Het gerecht heeft besloten dat [GEDAAGDE 2] moet worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij de huur heeft voldaan, en heeft een getuigenverhoor gelast. De vordering in reconventie van [GEDAAGDE 2] en [GEDAAGDE 1] is te laat ingediend en zal ook worden afgewezen. Het gerecht heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De eindbeslissing zal worden aangehouden tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

Vonnis van 13 mei 2020
Behorend bij AUA201700721
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: [EISERES],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:

1.[GEDAAGDE 1],

2.[GEDAAGDE 2],
beiden te Aruba,
GEDAAGDEN,
hierna ook te noemen: [GEDAAGDE 1] respectievelijk [GEDAAGDE 2],
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 30 januari 2019 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. De in dat tussenvonnis gelaste comparitie van partijen heeft vervolgens plaatsgevonden op 14 november 2019.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
In het tussenvonnis van 30 mei 2018 heeft het gerecht geconstateerd dat alleen [GEDAAGDE 2] als huurder de huurovereenkomst d.d. 1 april 2015 met [EISERES] heeft ondertekend. [GEDAAGDE 1] staat in de huurovereenkomst niet vermeld. [EISERES] is in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen op welke grondslag [GEDAAGDE 1] naast [GEDAAGDE 2] voor de (gestelde) huurschuld aansprakelijk is. Het Gerecht oordeelt naar aanleiding van de aanvulling van die grondslag als volgt.
2.2
De omstandigheid dat [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2] na het sluiten van de huurovereenkomst met elkaar in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, brengt op zich mee dat de huurschuld op de goederen van de huwelijksgoederengemeenschap kan worden verhaald. De gemeenschap van goederen die er door het huwelijk is ontstaan, leidt er op zichzelf echter niet toe dat [GEDAAGDE 1] partij bij de huurovereenkomst is geworden en jegens [EISERES] gebonden is om de verplichtingen uit die overeenkomst als een eigen verplichting na te komen. Al hetgeen hieromtrent door [EISERES] is gesteld, kan derhalve niet tot het oordeel leiden dat [GEDAAGDE 1] naast [GEDAAGDE 2] aansprakelijk is. Voor het overige zijn er door [EISERES] geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen - indien die feiten en omstandigheden zouden komen vast te staan - dat [GEDAAGDE 1] zelfstandig naast [GEDAAGDE 2] tot betaling van de huurschuld is verbonden. De omstandigheid dat [GEDAAGDE 1] zich in deze procedure heeft gesteld en verweer heeft gevoerd, brengt op zichzelf niet mee dat zij partij is geworden bij de huurovereenkomst dan wel op een andere grondslag aansprakelijk is geworden voor de gestelde huurschuld. De vorderingen jegens [GEDAAGDE 1] zullen om die reden bij eindvonnis worden afgewezen.
2.3
In het tussenvonnis van 30 mei 2018 is als vaststaand tussen partijen aangenomen dat [EISERES] en [GEDAAGDE 2] de huurovereenkomst op 1 april 2015 hebben ondertekend en dat is afgesproken dat [GEDAAGDE 2] over de periode van april 2015 tot en met september 2015 de huur van Afl. 2.000,00 per maand niet hoefde te betalen vanwege door [GEDAAGDE 2] te verrichten bouwwerkzaamheden aan de woning. In het inleidend verzoekschrift vordert [EISERES] betaling van de op dat moment reeds vervallen huurpenningen over de periode oktober 2015 tot en met april 2017, alsmede betaling van de na april 2017 vervallen huurtermijnen tot het moment dat [GEDAAGDE 2] en [GEDAAGDE 1] de woning, al dan niet vrijwillig, hebben verlaten.
2.4 [
GEDAAGDE 2] heeft gemotiveerd betwist dat hij vanaf oktober 2015 de huur niet zou hebben betaald. [GEDAAGDE 2] heeft geen schriftelijke bewijzen van betaling. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de huur vanaf oktober 2015 maandelijks heeft voldaan, heeft hij aangevoerd dat de huur maandelijks contant werd betaald door hemzelf of door [GEDAAGDE 1] en dat hij wegens de goede verstandhouding met [EISERES] geen kwitantie hoefde te hebben. De huur werd bij [EISERES] gebracht of werd door haar bij [GEDAAGDE 2] opgehaald. Af en toe werd er een bedrag ingehouden, onder meer wegens verrekening van de kosten van de tuinman die [GEDAAGDE 2] zo nu en dan voor [EISERES] voldeed. [GEDAAGDE 2] heeft bewijs van de huurbetalingen aangeboden, onder meer door het horen van getuigen.
2.5
Nu [GEDAAGDE 2] de stellingen van [EISERES] aldus gemotiveerd heeft betwist, is tussen partijen niet komen vast te staan of de huur vanaf oktober 2015 al dan niet is voldaan. Op grond van de algemene regels van het bewijsrecht ligt op [GEDAAGDE 2] het bewijs van zijn stelling dat hij de huurtermijnen heeft betaald. [GEDAAGDE 2] zal tot het bewijs van die stelling worden toegelaten. Het gerecht zal daartoe een getuigenverhoor gelasten. Het gerecht zal drie dagdelen bepalen en wenst als eerste [GEDAAGDE 2] en [GEDAAGDE 1] als getuige te horen. De overige vier opgegeven getuigen kunnen op de volgende twee dagdelen worden gehoord.
2.6
In hun conclusie van dupliek hebben [GEDAAGDE 2] en [GEDAAGDE 1] gesteld dat zij een schade hebben geleden van Afl. 72.073,90 door het gedrag van [EISERES] en dat zij vergoeding van deze schade wensen. Het gerecht begrijpt dat zij aldus beogen een vordering in reconventie in te stellen. Op grond van artikel 183 Rv. dient een eis in reconventie dadelijk bij het antwoord in conventie te worden gedaan. De vordering in reconventie is dus te laat ingesteld en zal bij eindvonnis worden afgewezen. Het Gerecht ziet in het feit dat de vordering pas bij dupliek is ingediend en daardoor geen (uitgebreid) voorwerp van debat is geweest, aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Slotsom
2.7
Bij eindvonnis zal de vordering in conventie jegens [GEDAAGDE 1] worden afgewezen. De vordering in reconventie zal bij eindvonnis eveneens worden afgewezen. [GEDAAGDE 2] zal thans in conventie worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij de huur vanaf oktober 2015 heeft voldaan.
2.8
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
laat [GEDAAGDE 2] toe tot het bewijs van zijn stelling dat hij de huur vanaf oktober 2015 aan [EISERES] heeft voldaan door middel van contante betalingen;
5.2
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. J.J. Verhoeven op de terechtzittingen van dinsdag 1 september 2020, 15 september 2020 en 29 september 2020, telkens van 14:00 tot 17:00 uur in het gerechtsgebouw aan de J.G. Emanstraat nr. 51 te Oranjestad;
5.3
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.