ECLI:NL:OGEAA:2020:200
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil over betalingsverplichtingen en bewijslevering in huurovereenkomst
In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen de eiseres en de gedaagden. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.S. Gravenstijn, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2], die beiden te Aruba wonen en worden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G.W. Rep. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij op 30 januari 2019 een tussenvonnis is gewezen en een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. In het tussenvonnis van 30 mei 2018 is vastgesteld dat alleen [GEDAAGDE 2] de huurovereenkomst met de eiseres heeft ondertekend, terwijl [GEDAAGDE 1] niet als partij in de overeenkomst is vermeld. De eiseres heeft gesteld dat [GEDAAGDE 1] ook aansprakelijk is voor de huurschuld, maar het gerecht oordeelt dat de huwelijksgemeenschap tussen [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2] niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid van [GEDAAGDE 1] voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vorderingen tegen [GEDAAGDE 1] worden dan ook afgewezen.
Daarnaast heeft [GEDAAGDE 2] betwist dat hij de huur vanaf oktober 2015 niet heeft betaald. Hij heeft aangevoerd dat de huur contant werd betaald, maar heeft geen schriftelijk bewijs van betaling overgelegd. Het gerecht heeft besloten dat [GEDAAGDE 2] moet worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij de huur heeft voldaan, en heeft een getuigenverhoor gelast. De vordering in reconventie van [GEDAAGDE 2] en [GEDAAGDE 1] is te laat ingediend en zal ook worden afgewezen. Het gerecht heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De eindbeslissing zal worden aangehouden tot het bewijs is geleverd.