ECLI:NL:OGEAA:2020:206

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AUA201903556
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen verzoeker en het Land Aruba inzake stageovereenkomst versus arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Land Aruba. De verzoeker, die werkzaam was in het kader van een stageovereenkomst bij Instituto Biba Saludabel y Activo (IBISA), verzocht om betaling van zijn loon over de periode van 1 oktober 2018 tot 28 augustus 2019. Hij stelde dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden had verricht, terwijl het Land Aruba betwistte dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 14 oktober 2019 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 14 januari 2020. Tijdens de zitting op 12 mei 2020 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, terwijl het Land werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het Gerecht heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

Het Gerecht oordeelde dat de werkzaamheden van de verzoeker niet onder een arbeidsovereenkomst vielen, maar onder een stageovereenkomst, omdat de werkzaamheden primair gericht waren op het verwerven van kennis en ervaring. De verzoeker was niet bevoegd om zelfstandig sportlessen te geven en werkte altijd onder supervisie van een bevoegde leerkracht. Het Gerecht concludeerde dat de verzoeker niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een arbeidsovereenkomst en dat het Land Aruba niets verschuldigd was aan de verzoeker. De vorderingen van de verzoeker werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar.

Uitspraak

Beschikking van 12 mei 2020
Behorend bij E.J. nr. AUA201903556
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigden: de advocaten mrs. D.E.T. Rasmijn en J.J. Steward,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 14 oktober 2019;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 14 januari 2020;
- het e-mailbericht van de gemachtigde van het Land met producties, ingediend op 13 februari 2020.
1.2 [
Verzoeker] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde mr. Steward. Het Land is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. [naam medewerkster] (DWJZ). [Verzoeker] heeft – mede aan de hand van een overgelegde pleitnota - gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. Het Land heeft vervolgens – mede aan de hand van toegelaten nadere producties - gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoeker].
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Instituto Biba Saludabel y Activo (hierna: IBISA) is een dienst die onder het Land ressorteert en onder meer diensten verleent aan de bevolking en aan scholen op het gebied van sport en gezondheid.
2.2 [
Verzoeker] verrichtte vanaf 15 september 2014, op aanwijzing van IBISA, in het kader van het opdoen van praktijkervaring voor zijn sportdocentopleiding bij het Instituto Pedagogico Arubano (hierna: het IPA) werkzaamheden op het gebied van sport op verschillende basisscholen van Aruba.
2.3 [
Verzoeker] was niet bevoegd om zelfstandig sportlessen te verzorgen bij basisscholen. Hij gaf die sportlessen altijd onder supervisie van een wel bevoegde leerkracht.
2.4 [
Verzoeker] moest van zijn praktijkervaringen op de basisscholen telkens verslag uitbrengen aan het IPA ter verantwoording van zijn leertraject.
2.5 [
Verzoeker] ontving voor de door hem verzorgde sportlessen afgesproken vergoedingen op basis van door [verzoeker] gedeclareerde uren.
2.6
Op enig moment heeft [verzoeker] zijn uren niet juist (te hoog) gedeclareerd. Dienaangaande is [verzoeker] bij brief van 24 september 2018 door het Land bericht dat hij met ingang van 1 oktober 2018 is geschorst zonder behoud van loon, hangende een onderzoek naar het declareergedrag van [verzoeker] en voorts in afwachting van een advies van het Departamento di Recurso Humano (hierna: DRH).
2.7
Op 29 augustus 2019 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden weer hervat.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
[Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. het Land beveelt om aan [verzoeker] te betalen zijn loon, gemiddeld vast te stellen op Afl. 2.500,- bruto per maand, over de periode van 1 oktober 2018 tot 28 augustus 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
b. het Land veroordeelt in de proceskosten waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de veertiende dag na de uitspraak van deze beschikking.
3.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte en tot veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
De in dit geschil te beantwoorden vraag is of [verzoeker] al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor het Land/IBISA. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.1
Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1613a BW dient sprake te zijn van drie karakteristieke kenmerken, te weten arbeid, loon en ondergeschiktheid. Anders dan in geval van een arbeidsovereenkomst verricht iemand op basis van een stageovereenkomst werkzaamheden die primair gericht zijn op het verwerven en/of uitbreiden van de eigen kennis en ervaring, zodat het element ‘arbeid’ in de zin van artikel 7A:1613a BW ontbreekt.
4.3
Het Gerecht is van oordeel dat de betrekking tussen [verzoeker] en het Land dient te worden gekwalificeerd als een stageovereenkomst. [Verzoeker] heeft ter zitting aangegeven dat hij bij het IPA de opleiding tot sportinstructeur volgt, in het kader daarvan bij IBISA praktijkervaring opdoet en dat hij telkens aan IPA verslag moet uitbrengen van die praktijkervaringen ter verantwoording van zijn leertraject. In dat kader is geen sprake van het verrichten van arbeid maar van het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een leertraject. Dit geldt des te meer nu [verzoeker] niet bevoegd is om zelfstandig sportlessen te verzorgen op de basisscholen maar steeds onder supervisie van een wel bevoegde docent zijn werkzaamheden verrichtte. Onder deze omstandigheden mocht [verzoeker] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst. Dat [verzoeker] voor de door hem verrichte werkzaamheden een vergoeding kreeg maakt het voorgaande niet anders. Het is immers niet ongebruikelijk dat stagiaires een stagevergoeding krijgen, omdat de aard van de op de praktijk gerichte stage met zich meebrengt dat de stagiaire geleidelijk meer productieve werkzaamheden gaat verrichten. Dat [verzoeker] ten tijde van zijn schorsing al ruim vier jaren werkzaamheden verrichtte voor het Land/IBISA maakt dat evenmin anders, nu is gesteld noch gebleken dat gedurende die periode geen sprake was van een leertraject zoals hiervoor omschreven.
4.4
Vorenstaande brengt mee dat het Land niets verschuldigd is aan [verzoeker] uit hoofde van een tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, nu van zo’n overeenkomst geen sprake is. Alle op een arbeidsovereenkomst gegronde stellingen van [verzoeker] worden, als niet ter zake doende, gepasseerd.
4.5
Subsidiair heeft [verzoeker] ter zitting gesteld dat het Land evenwel het door hem gevorderde verschuldigd is, omdat hij door toedoen van het Land zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten zodat het Land zich niet kan beroepen op de tussen partijen overeengekomen bepaling no work no pay. Die door het Land bestreden stelling volgt het Gerecht niet. Het is immers [verzoeker] geweest die al dan niet met opzet zijn uren onjuist (in te hoge zin) heeft gedeclareerd, als gevolg waarvan het Land [verzoeker] zonder behoud van vergoeding mocht schorsen teneinde een onderzoek in te stellen naar het declareergedag van [verzoeker]. Die schorsing heeft naar het oordeel van het Gerecht wel lang maar niet te lang geduurd, omdat het Land onbestreden heeft gesteld dat het telkens voor de duur van één schooljaar in zee ging met [verzoeker]. Er is derhalve geen sprake van een schorsing van 11 of 9 maanden zoals door [verzoeker] gesteld, maar - met aftrek van ruim 1 maand vakantie (waarin de afspraak no cure no pay sowieso van toepassing is) - van de facto 7 maanden (tot het einde schooljaar 2018-2019. Daar komt bij dat [verzoeker] zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Gesteld noch is gebleken immers dat geen sprake was van een complex onderzoek en evenmin heeft [verzoeker] gesteld hoelang de terechte schorsing volgens hem wel had mogen duren. Bij dit alles komt dat naar eigen zeggen van [verzoeker] hij gedurende zijn schorsing elders betaalde sportwerkzaamheden heeft verricht, hetgeen de financiële gevolgen van zijn schorsing grotendeels tenietdoet althans minder zwaar maakt.
4.6
De slotsom luidt dat de vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen. Er zijn geen hout snijdende feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
4.7 [
Verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd door een ambtenaar in dienst van het Land.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- wijst af het door [verzoeker] verzochte;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 mei 2020.