ECLI:NL:OGEAA:2020:229

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
AUA20200888
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning voor huishoudelijk personeel

In deze zaak heeft de verzoekster, die sinds 2014 in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van haar afgewezen aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf als inwonend huishoudelijk personeel. De aanvraag werd op 28 februari 2020 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgewezen, omdat de aanvraag onvolledig was en er geen verificatie van de verklaring omtrent het gedrag van verzoekster was ontvangen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in Aruba kan blijven totdat er een beslissing op haar bezwaar is genomen.

Tijdens de zitting op 13 mei 2020 heeft de rechter de standpunten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar aanvraag aan te vullen en dat zij eerder een vergunning had gekregen op basis van een eerdere huiscontrole. De verweerder heeft echter aangegeven dat het beleid is dat een vreemdeling de beslissing op een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het buitenland moet afwachten, met uitzondering van huishoudelijk personeel in geval van medische noodzaak.

De rechter heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat verzoekster sinds 30 april 2014 in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel en de afgewezen aanvraag als een eerste aanvraag moet worden beschouwd. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 27 mei 2020 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

Uitspraak

Uitspraak van 27 mei 2020
Lar nr. AUA20200888

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoekster],

wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om haar te verlenen een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Op 13 maart 2020 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek via videoverbinding ter zitting behandeld 13 mei 2020. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag onvolledig was, omdat een verificatie van de Consul van de Dominicaanse Republiek van de verklaring omtrent het gedrag van verzoekster ontbreekt, en dat verzoekster niet heeft kunnen aantonen dat aan de gestelde vereisten is voldaan, omdat, ondanks herhaalde pogingen tot contact, geen huiscontrole heeft kunnen plaatsvinden.
2.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de beschikking van 28 februari 2020 en het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoekster totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist, in Aruba mag verblijven. Daartoe voert verzoekster aan dat verweerder haar niet in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen en dat aan haar eerder een vergunning is verleend, gebaseerd op een eerdere huiscontrole, zodat zij erop mocht vertrouwen ook in zoverre te hebben aangetoond aan de vereisten voor vergunningverlening te voldoen.
Beoordeling
3.1
De bij de beschikking van 28 februari 2020 afgewezen aanvraag strekt ertoe om als inwonend huishoudelijk personeelslid werkzaam te zijn ter verzorging van een hulpbehoevende oudere. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij het beleid voert dat een vreemdeling de beslissing op een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het buitenland moet afwachten. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt voor huishoudelijk personeel indien een medische noodzaak daartoe wordt aangetoond. Vereist is evenwel dat de desbetreffende vreemdeling de aanvraag gedurende de periode van toeristisch verblijf heeft ingediend. Nu verzoekster sinds 30 april 2014 in Aruba verblijft zonder een geldige verblijfstitel, zodat de afgewezen aanvraag heeft te gelden als een eerste aanvraag, kan de afwijzing mede op het zogenoemde uitlandigheidsvereiste worden gegrond, aldus verweerder. Dat is door verzoekster niet gemotiveerd bestreden. Onder deze omstandigheden is in hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht geen grond te vinden voor het oordeel dat de afwijzing niet in stand zal blijven.
3.2.
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
3.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.