ECLI:NL:OGEAA:2020:229
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning voor huishoudelijk personeel
In deze zaak heeft de verzoekster, die sinds 2014 in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van haar afgewezen aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf als inwonend huishoudelijk personeel. De aanvraag werd op 28 februari 2020 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgewezen, omdat de aanvraag onvolledig was en er geen verificatie van de verklaring omtrent het gedrag van verzoekster was ontvangen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in Aruba kan blijven totdat er een beslissing op haar bezwaar is genomen.
Tijdens de zitting op 13 mei 2020 heeft de rechter de standpunten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar aanvraag aan te vullen en dat zij eerder een vergunning had gekregen op basis van een eerdere huiscontrole. De verweerder heeft echter aangegeven dat het beleid is dat een vreemdeling de beslissing op een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het buitenland moet afwachten, met uitzondering van huishoudelijk personeel in geval van medische noodzaak.
De rechter heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat verzoekster sinds 30 april 2014 in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel en de afgewezen aanvraag als een eerste aanvraag moet worden beschouwd. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 27 mei 2020 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.