ECLI:NL:OGEAA:2020:233

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
AUA201803260 AR
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake levensverzekeringen en schadevergoeding na overlijden

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Aruba Bank N.V., vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van Leeuwe. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 20 november 2019, waarin het gerecht heeft geoordeeld dat eiseres erkende dat een bepaalde polis was geroyeerd en dat er geen uitkering was gedaan wegens het overlijden van de overledene. Het gerecht heeft vastgesteld dat er op basis van andere polissen bedragen dienden te worden uitgekeerd, maar dat partijen niet expliciet hebben gesteld welke bedragen dat zijn.

In het tussenvonnis van 20 mei 2020 heeft het gerecht partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren over de uitkeringen die zijn gedaan uit hoofde van de levensverzekeringen. De bank heeft bewijs aangeboden van betalingen die door de echtgenote van de overledene zijn gedaan ter aflossing van de hypotheekschuld, en het gerecht heeft geoordeeld dat eiseres mogelijk geen schade heeft geleden door het niet verpanden van de verzekeringen, afhankelijk van de uitkeringen die zijn gedaan.

Het gerecht heeft de bank toegelaten tot het bewijs van haar stelling en de zaak verwezen naar de rolzitting van 24 juni 2020 voor het nemen van een akte aan de zijde van de bank. Alle overige beslissingen zijn aangehouden, wat betekent dat het gerecht nog niet definitief heeft geoordeeld over de vordering van eiseres.

Uitspraak

Vonnis van 20 mei 2020
Behorend bij AUA201803260 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARUBA BANK N.V.,
gevestigd in Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. L.A.M. van Leeuwe.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 20 november 2019 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de aktes zijdens partijen, ingediend op 12 februari 2020;
- de antwoordaktes zijdens partijen, ingediend op 10 en 11 maart 2020.
1.2
De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 8 april 2020 voor het nemen
van een rolbeschikking. Vanwege de overheidsmaatregelen ter voorkoming van de
verspreiding van het Covid19-virus is deze rolzitting niet doorgegaan. Het gerecht heeft
de zaak ambtshalve verwezen naar de rolzitting van heden voor het wijzen van een
tussenvonnis.

2.DE BEOORDELING

2.1
In het tussenvonnis van 20 november 2019 heeft het gerecht geoordeeld dat [eiseres] in de akte uitlating producties heeft erkend dat de polis met nummer [polisnummer 1] is geroyeerd. Het gerecht is er van uitgegaan dat op grond van deze verzekering geen uitkering is gedaan wegens het overlijden van [naam overledene] en dat [eiseres] door het niet verpanden van deze polis dan ook geen schade heeft geleden. Het gerecht heeft aangegeven dat zij uit de stellingen van partijen begrijpt dat wegens het overlijden van [naam overledene] op de polis met nummer [polisnummer 2] een bedrag van EUR 120.000,00 diende te worden uitgekeerd en dat op grond van de polis met nummer [polisnummer 3] een bedrag van EUR 30.974,00 diende te worden uitgekeerd.
2.2
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag welke bedragen wegens het overlijden van [naam overledene] uit hoofde van de polissen met de nummers [polisnummer 2] en [polisnummer 3] dienden te worden uitgekeerd dan wel daadwerkelijk zijn uitgekeerd, nu partijen zelf niets expliciet hebben gesteld omtrent de bedragen die uit hoofde van de verzekeringen moesten worden uitgekeerd dan wel zijn uitgekeerd. Daartoe hebben partijen tegelijkertijd een akte genomen en vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren op de akte van de wederpartij.
2.3
Bij antwoordakte van 11 maart 2020 onder punt 13 heeft de bank uitdrukkelijk bewijs aangeboden van de door [naam echtgenote van overledene] gedane betaling aan de bank ter aflossing van de hypotheekschuld. Volgens de bank zouden de uitkeringen uit de levensverzekeringen door [naam echtgenote van overledene] zijn aangewend voor het doel waartoe die gelden dienden, te weten de aflossing van de hypotheekschuld (contra-akte van de bank, nr. 12) Verder heeft de bank het gerecht verzocht om haar toe te laten bij nadere akte dit bewijs te overleggen en om [naam echtgenote van overledene] (het gerecht begrijpt: [eiseres]) toe te laten daarop te laten reageren. Het gerecht is vooralsnog van oordeel dat [eiseres] geen schade heeft geleden door het niet verpanden van de verzekeringen, voor zover [naam echtgenote van overledene] de uitkeringen uit de levensverzekering heeft aangewend ter aflossing van de hypotheekschuld. Vandaar dat de bank in de gelegenheid dient te worden gesteld om bewijs te overleggen van haar stelling dat (en tot welk bedrag) [naam echtgenote van overledene] de uitkeringen uit de levensverzekeringen heeft aangewend ter aflossing van de hypotheekschuld. Het gerecht gaat er vooralsnog vanuit dat de bank dit bewijs schriftelijk kan leveren en zal haar daarom in de gelegenheid stellen om een akte te nemen. Vervolgens zal [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte daarop te reageren. Indien de bank ook bewijs door middel van getuigen wil leveren, moet zij dat in de door haar te nemen akte laten weten.
2.4
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
3.1
laat de bank toe tot het bewijs van haar stelling dat (en voor welk bedrag) [naam echtgenote van overledene] de uitkeringen uit de levensverzekeringen heeft aangewend ter aflossing van de hypotheekschuld;
3.2
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 juni 2020 voor het nemen van een akte aan de zijde van de bank met de doeleinden zoals omschreven in rechtsoverweging nummer 2.3;
3.3
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.