ECLI:NL:OGEAA:2020:238

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AUA201600782
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap tussen broers en zussen met betrekking tot onroerend goed en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een geschil over de verdeling van een nalatenschap tussen broers en zussen. De eisers, vier broers, hebben een vordering ingesteld tegen hun zuster en de erfgenamen van een overleden zuster met betrekking tot de verkoop van onroerend goed dat deel uitmaakt van de nalatenschap. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 8 januari 2020, gevolgd door een comparitie van partijen op 13 februari 2020. Tijdens deze zitting hebben de partijen hun standpunten toegelicht en is er overeenstemming bereikt over de verkoop van het onroerend goed, dat in de onderhandse verkoop zal worden gezet bij makelaar Alto Vista Real Estate. De bodemprijs voor de verkoop is vastgesteld op Afl. 425.000,--, met de mogelijkheid om voor een lager bedrag te verkopen mits alle partijen schriftelijk instemmen.

Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 27 mei 2020 geoordeeld dat de broers geen belang hebben bij een vordering tot gebruiksvergoeding van de overleden zuster, omdat deze geen erfgenamen heeft. Daarnaast is vastgesteld dat de zussen huurpenningen hebben ontvangen na het overlijden van de moeder van de partijen, en dat de broers recht hebben op een deel van deze opbrengsten. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat de broers een vergoeding verschuldigd zijn aan elkaar voor het gebruik van de woning en het appartement, en dat deze bedragen verrekend moeten worden met de netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed.

Het vonnis bevat verder bepalingen over de benoeming van een onzijdig persoon voor de uitvoering van de verdeling van de nalatenschap en de compensatie van proceskosten tussen de partijen. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 27 mei 2020
Behorend bij A.R. AUA201600782
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:

1.[eiser1] (hierna ook te noemen: [eiser1])

2. [eiser2]hierna ook te noemen: [eiser2]),
3. [eiser3]hierna ook te noemen: [eiser3]),
4. [eiser4]hierna ook te noemen: [eiser4]),
allen wonende in Aruba,
eisers,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de broers,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en A.M.N. Thijsen,
tegen:

1.[gedaagde1],

wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde1],

2.[gedaagde2], overleden op 4 april 2017,

gedaagden,
gemachtigde: advocaat mr. David G. Kock.

1.HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 8 januari 2020 wordt verwezen naar het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. [eiser2] en [eiser4] zijn samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen en [eiser1] en [eiser3] zijn bij die gemachtigden verschenen. [gedaagde1] is verschenen samen met haar gemachtigde, voor wie mr. E.M.J. Cafarzuza heeft geoccupeerd. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, de broers mede aan de hand van een met instemming van [gedaagde1] overgelegde schriftelijke toelichting, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenvonnissen neergelegde overwegingen en beslissingen, behoudens ter zake van hetgeen is overwogen onder 5.6 van het tussenvonnis van 9 mei 2018 (waarover hierna onder 2.4 meer).
2.2
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.3 van het tussenvonnis van 8 januari 2020 wordt het volgende verder overwogen.
2.3
Tussen partijen is in het verleden afgesproken dat de van de nalatenschap deel uitmakende woning (hierna: de woning) en het daarbij behorende appartement (hierna: het appartement) gelegen in Aruba te [woon ades] (hierna: het onroerend goed) verkocht zal worden teneinde de netto verkoopopbrengst daarvan te verdelen tussen partijen. Gebleken is dat het onroerend goed onverkocht is gebleven. Partijen hebben ter zitting te dien aanzien overeenstemming bereikt over het volgende, waarin het Gerecht partijen zal volgen. Het onroerend goed wordt in de onderhandse verkoop gezet bij makelaar Alto Vista Real Estate. De bodemprijs waarvoor het onroerend goed moet worden verkocht zo die prijs (of meer dan dat) door een derde wordt geboden bedraagt Afl. 425.000,--. Alleen met gezamenlijke schriftelijke instemming van partijen mag het onroerend goed voor minder dan dat bedrag worden verkocht. De periode waarin het onroerend goed door partijen alleen onderhands mag worden verkocht bedraagt één jaar, aanvangende op de dag van de uitspraak van dit vonnis. Na ommekomst van die periode zijn partijen nog steeds bevoegd om het onroerend goed onderhands te verkopen met inachtneming van voormelde bodemprijs en mogelijkheid tot afwijking daarvan, doch is ieder van hen bevoegd om het onroerend goed zonder instemming van een ander of de anderen in het openbaar te doen verkopen, met als inzetprijs het gemiddelde van de alsdan te taxeren vrije marktwaarde en de executiewaarde van het onroerend goed.
2.4
Naar het oordeel van het Gerecht hebben de broers geen belang bij hun vordering ter zake van een door wijlen [gedaagde2] verschuldigde gebruiksvergoeding voor de woning. [gedaagde2] is na het overlijden van de moeder van partijen in de woning blijven wonen, en was uit hoofde daarvan een gebruiksvergoeding verschuldigd aan [gedaagde1] en de broers als zijnde de overige gerechtigden tot de woning. [gedaagde2] is echter overleden, en had/heeft geen erfgenamen. Aldus heeft te gelden dat bedoelde vordering op [gedaagde2] door haar overlijden is verdampt, althans de broers en de zus niet kan baten. De vordering van de broers op dit onderdeel zal worden afgewezen.
2.5
Vast staat dat de zussen na het overlijden van moeder op 4 juli 2012 de huurpenningen ter zake van het appartement in ontvangst hebben genomen. De broers hebben nader gesteld dat dit het geval is geweest tot en met mei 2017, en dat de zussen dienaangaande - na aftrek van 1/4 deel aan utiliteitskosten, grondbelasting, erfpachtcanon en aan verzekeringskosten - Afl. 43.383,46 hebben ontvangen. Die stelling heeft [gedaagde1] niet of onvoldoende bestreden. Wat betreft het deel van wijlen [gedaagde2] heeft te gelden dat met haar niets meer te verrekenen valt; ook die vordering is verdampt. Dat is anders met betrekking tot [gedaagde1]; die is te dezen aan ieder van de broers (1/5 deel van de helft van 43.383,46 =) Afl. 4.338,35 verschuldigd. Te dien aanzien dient telkens verrekening plaats te vinden met de aan [gedaagde1] toekomende netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed.
2.6
Ter zake van de vordering van de broers om [gedaagde1] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen over de in het tussenvonnis van 9 mei 2018 onder 5.7 vermelde 5 termijndeposito’s, die zijn vrijgevallen in 1995, 1999, 1999, 2000 en 2003, heeft het Gerecht bij dat vonnis reeds overwogen dat het aan de broers is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat dat van die vrijgevallen termijndeposito’s na het overlijden van moeder op 4 juli 2012 nog geld over was. De broers hebben in dit verband enkel gesteld dat zij weten dat er dienaangaande nog geld over was. Zij stellen echter niet hoe zij aan die wetenschap komen, en daar komt bij dat is gesteld noch gebleken hoeveel geld er dan nog over zou zijn. Dit breng mee dat bedoelde stelling, ten aanzien waarvan de broers ook nog hebben verklaard dat zij die niet kunnen bewijzen, voldoende feitelijke grondslag mist, en daarom wordt gepasseerd.
2.7.1 [
eiser1] heeft bij monde van zijn gemachtigden verklaard dat hij vanaf - het Gerecht begrijpt - 1 juni 2017 de woning in gebruik heeft. Aldus is [eiser1] naar zijn eigen terechte zeggen een vergoeding voor dat gebruik verschuldigd aan zijn broers en aan [gedaagde1]. [eiser1] heeft de waarde voor het gebruik van de woning onbestreden begroot op Afl. 1.750,-- per maand. Gerekend vanaf voormelde datum tot en met mei 2020 komt dat neer op (36 x 1.750,-- =) Afl. 63.000,--. [eiser1] is derhalve aan ieder van zijn drie broers en aan [gedaagde1] verschuldigd (63.000,-- : 5 =) Afl. 12.600,--, telkens te vermeerderen met (1.750,-- : 5 =) Afl. 350,-- voor iedere na mei 2020 gelegen maand dat [eiser1] de woning in gebruik heeft. Te dien aanzien dient telkens verrekening plaats te vinden met de aan [eiser1] toekomende netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed.
2.7.2 [
eiser1] heeft bij monde van zijn gemachtigden ter zitting verder verklaard dat hij vanaf 1 juni 2017 de huur van het appartement maandelijks ad Afl. 900,-- bruto ontvangt, waarvan telkens de utiliteitskosten (die het Gerecht schattenderwijs vaststelt op Afl. 100,-- maandelijks) moeten worden afgetrokken. Gerekend vanaf voormelde datum tot en met mei 2020 komt dat netto neer op (36 x 800,-- =) Afl. 28.800,-- Aldus is [eiser1] aan ieder van zijn drie broers en aan [gedaagde1] verschuldigd (28.800,-- : 5 =) Afl. 5.760,--, telkens te vermeerderen met (800,-- : 5 =) Afl. 160,-- voor iedere na mei 2020 gelegen maand dat [eiser1] het appartement verhuurt. Ook te dezen dient telkens verrekening plaats te vinden met de aan [eiser1] toekomende netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed.
2.8
Vorenstaande leidt tot de in het dictum vermelde verdeling van de nalatenschap en de daaruit voortvloeiende tussen partijen geldende verplichtingen tot verrekening.
2.9
De vordering ter zake van benoeming van een onzijdig persoon ten behoeve van de uitvoering van de hierna vast te stellen verdeling van de nalatenschap zal worden toegewezen als na te melden.
2.1
In de omstandigheid dat deze zaak een familiegeschil betreft ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren als na te melden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-bepaalt dat het hiervoor onder 2.3 voormelde onroerend goed door partijen gezamenlijk in de onderhandse verkoop moet worden gezet bij makelaar Alto Vista Real Estate;
-bepaalt de bodemprijs waarvoor het onroerend goed moet worden verkocht zo die prijs (of meer dan dat) wordt geboden door een derde op Afl. 425.000,--met dien verstande dat het onroerend goed voor minder dan dat bedrag mag worden verkocht indien partijen daar gezamenlijk schriftelijk mee instemmen;
-bepaalt voorts dat de periode waarin het onroerend goed door partijen alleen onderhands mag worden verkocht op één jaar, aanvangende op de dag van de uitspraak van dit vonnis;
-bepaalt verder dat partijen na ommekomst van voormelde periode partijen nog steeds bevoegd zijn om het onroerend goed onderhands te verkopen met inachtneming van voormelde bodemprijs en de hiervoor omschreven mogelijkheid tot afwijking daarvan, doch is ieder van hen alsdan bevoegd om het onroerend goed zonder instemming van een ander of de anderen in het openbaar te doen verkopen, met als inzetprijs het gemiddelde van de alsdan te taxeren vrije marktwaarde en de executiewaarde van het onroerend goed;
-bepaalt dat de netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed gelijkelijk moet worden verdeeld tussen partijen, met dien verstande dat:
-van het aan [gedaagde1] toekomende deel bij wijze van verrekening aan ieder van de broers moet worden uitgekeerd Afl. 4.338,35;
-van het aan [eiser1] toekomende deel bij wijze van verrekening aan ieder van zijn broers en aan [gedaagde1] moet worden uitgekeerd Afl. 12.600,--, telkens te vermeerderen met Afl. 350,-- voor iedere na mei 2020 gelegen maand dat [eiser1] de woning in gebruik heeft;
-van het aan [eiser1] toekomende deel bij wijze van verrekening aan ieder van zijn broers en aan [gedaagde1] verder moet worden uitgekeerd Afl. 5.760,--, telkens te vermeerderen met Afl. 160,-- voor iedere na mei 2020 gelegen maand dat [eiser1] het appartement verhuurt tegen een huurprijs van maandelijks Afl. 900,--;
-benoemt - voor het geval één of meer personen van partijen weigerachtig is/zijn om tot uitvoering te geraken van de hiervoor vastgestelde wijze van verdeling van de nalatenschap - als onzijdig persoon mw. [onzijdig persoon] (voormalig gerechtsdeurwaarder) die bevoegd is om die weigerachtige(n) rechtsgeldig te vertegenwoordigen;
-bepaalt dat de mogelijke kosten van de onzijdige persoon voor rekening komen van de weigerachtige(n), en bepaalt verdere dat de instrumenterende notaris die kosten dient te betalen en in mindering mag brengen op het deel dat die weigerachtige(n) uit de verdeling van de nalatenschap toekomt of toekomen;
-verklaart dit vonnis waar rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.