In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en het Land Aruba. [Verzoeker] had verzocht om te verklaren dat hij nog steeds in loondienst was van het Land en om betaling van achterstallig loon vanaf 1 oktober 2019. De procedure begon met een verzoekschrift en een verweerschrift, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 januari 2020. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] gereageerd op het verweerschrift en het Land heeft gereageerd op de repliek van [verzoeker].
De feiten van de zaak tonen aan dat [verzoeker] op 11 maart 2015 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met het Land voor de duur van drie jaar, die eindigde op 1 december 2016. Vervolgens is er op 7 februari 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, die eindigde op 1 juni 2019. [Verzoeker] heeft zijn werkzaamheden onverkort voortgezet, maar op 30 september 2019 is het project waarvoor hij werkte beëindigd. Het Gerecht oordeelde dat het Land er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] van rechtswege eindigde met de beëindiging van het project.
Het Gerecht heeft de vorderingen van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op nihil omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op 9 juni 2020.