ECLI:NL:OGEAA:2020:242

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
AUA201903847
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en beëindiging van het dienstverband van een dispatcher bij het Departemento Transporte Publico

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en het Land Aruba. [Verzoeker] had verzocht om te verklaren dat hij nog steeds in loondienst was van het Land en om betaling van achterstallig loon vanaf 1 oktober 2019. De procedure begon met een verzoekschrift en een verweerschrift, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 januari 2020. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] gereageerd op het verweerschrift en het Land heeft gereageerd op de repliek van [verzoeker].

De feiten van de zaak tonen aan dat [verzoeker] op 11 maart 2015 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met het Land voor de duur van drie jaar, die eindigde op 1 december 2016. Vervolgens is er op 7 februari 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, die eindigde op 1 juni 2019. [Verzoeker] heeft zijn werkzaamheden onverkort voortgezet, maar op 30 september 2019 is het project waarvoor hij werkte beëindigd. Het Gerecht oordeelde dat het Land er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] van rechtswege eindigde met de beëindiging van het project.

Het Gerecht heeft de vorderingen van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op nihil omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op 9 juni 2020.

Uitspraak

Beschikking van 9 juni 2020
Behorend bij E.J. no. AUA201903847
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[Naam Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 28 januari 2020 om 08:30 uur.
1.2 [
Verzoeker] is ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. [Verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. Het Land heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoeker], en dat mede aan de hand van een overgelegde nadere productie.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair
a. voor recht verklaart dat [verzoeker] nog steeds in loondienst is van het Land;
b. het Land veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen zijn loon gerekend vanaf 1 oktober 2019 totdat het dienstverband van [verzoeker] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. het Land veroordeelt in de proceskosten.
[Verzoeker] heeft subsidiair gevorderd zoals omschreven in zijn verzoekschrift.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.1.2
Op 11 maart 2015 zijn het Land en [verzoeker] een arbeidsovereenkomst aangegaan op grond waarvan [verzoeker] met ingang van 1 december 2013 als dispatcher werkzaam was voor het Departemento Transporte Publico (hierna: DTP). Artikel 3 van die overeenkomst luidt als volgt: “
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 3 jaren, derhalve van rechtswege eindigend op 1 december 2016 zonder verplichting tot voorgaande (schriftelijke) opzegging en/of -mededeling door werkgever.”.
3.1.3
Bij brief van 15 september 2016 verzocht de ambtenaar belast met de leiding van het DTP de desbetreffende minister om de arbeidsovereenkomst van onder meer [verzoeker] te verlengen voor de duur van 3 jaren. Het Departemento di Recurso Humano (hierna: DRH) heeft op 12 december 2016 die minister geadviseerd de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met ingang van 1 december 2016 met een periode van twee jaar, derhalve eindigend op 1 december 2018, schriftelijk vast te leggen.
3.1.4
Op 7 februari 2019 zijn het Land en [verzoeker] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan op grond waarvan [verzoeker] met ingang van 1 december 2018 als dispatcher werkzaam was voor het DTP. Artikel 1 lid 1 sub e van die overeenkomst luidt als volgt: “
De werkgever neemt de werknemer in dienst voor de duur van 6 maanden, derhalve van rechtswege eindigend op 1 juni 2019 zonder verplichting tot voorafgaand (schriftelijk) opzegging en/of mededeling door de werkgever.“.
3.1.5 [
Verzoeker] heeft zijn bedongen werkzaamheden voor het Land tegen zijn bedongen loon vanaf 1 juni 2019 onverkort voortgezet.
3.1.6
In september 2019 is vanwege het Land een concept arbeidsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd. Dat concept vermeldt onder meer het volgende:

(…).
De publiekrechtelijk rechtspersoon het Land (…) en de heer [verzoeker], (…) verklaren te zijn overeengekomen,
de tussen hen aangegane arbeidsovereenkomst van 7 februari 2019 (…) welke op 1 juni 2019 is verlopen te verlengen;
dat de verlenging zal worden aangegaan voor een periode van 4 maanden met ingang van 1 juni 2019, derhalve van rechtswege eindigend op 1 oktober 2019;
dat de overige voorwaarden vermeld in voornoemde arbeidsovereenkomst ongewijzigd van kracht blijven.
(…).”.
[verzoeker] heeft dit concept niet voor akkoord ondertekend.
3.1.7
De aan [verzoeker] gerichte brief van het Land van 11 september 2019 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Bovengenoemd project is in 2012 als pilotproject gestart met als doel de toeristen bij aankomst op de Luchthaven Reina Beatrix en de cruise terminal, een snellere afvloeing naar hun desbetreffende verblijfplaats te bewerkstelligen.
Aan de werknemers van dit project zijn aparte arbeidsovereenkomsten aangeboden, aangezien het Departamento Transporte Publico in zijn formatie rapport de functie van dispatcher niet heeft opgenomen.
Door de precaire financiele situatie van het Land, zal het Departamento Transporte Publico zijn formatierapport niet uitbreiden. De kosten verbonden aan dit project zijn door de begrotingspost “overige uitbesteding” betaald. Al vanaf 2018 was het al duidelijk dat deze post deze kosten niet meer zou kunnen dragen.
Het gevolg hiervan is dat er geen begroting beschikbaar is via het Departamento Transporte Publico om dit project te blijven financieren.
Resumerend wordt hierbij gesteld dat het pilotproject “Dispatcher Departamento Transporte Publico” vanwege een begrotingstekort definitief wordt gestaakt en wel op 30 september 2019.”.
3.1.8
Op de loonstrook van [verzoeker] over september 2019 staat onder meer vermeld: “
Einde werk 30/09/2019”.
3.1.9
Op 30 september 2019 is het project van dispatchers op het luchthaventerrein beëindigd.
3.1.10 [
Verzoeker] heeft tot 1 oktober 2019 zijn werkzaamheden als dispatcher in loondienst van het Land onverkort en tegen betaling van zijn bedongen loon voor het Land verricht. Toen [verzoeker] op 1 oktober 2019 op zijn werkplek verscheen, werd hij heengezonden. [Verzoeker] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer mogen verrichten voor het Land en hij heeft sindsdien ook geen loon meer ontvangen van het Land.
3.2
In het licht van voormelde feitelijkheden en in dat van het bij partijen genoegzaam bekende in deze procedure door het Land overgelegde hofvonnis van 21 januari 2020 wordt het volgende overwogen.
3.3
Uit de feitelijkheden blijkt dat [verzoeker], nadat zijn aanvankelijke arbeidsovereenkomst stilzwijgend was voortgezet tot 1 december 2018 [1] en er tussen partijen op 7 februari 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst was gesloten ingaande 1 december 2018 tot 1 juni 2019, zijn werkzaamheden vanaf 1 juni 2019 wederom stilzwijgend heeft voortgezet. Gesteld noch is gebleken immers dat het Land dienaangaande voor die datum (1 juni 2019 dus) enige afspraak had gemaakt met [verzoeker].
3.4.1
Niet in geschil is tussen partijen dat vanaf 1 juni 2019 sprake was van een stilzwijgende verlenging van de op 7 februari 2019 gesloten nieuwe arbeidsovereenkomst. Voor de beantwoording van de vraag voor welke duur die verlengde arbeidsovereenkomst heeft te gelden wordt het volgende overwogen.
3.4.2
Het dienstverband van [verzoeker] was gericht op het project met betrekking tot dispatchers op het terrein van de luchthaven (hierna: het project). Uit het door partijen gevoerde debat vloeit voort dat het voor [verzoeker] vanaf de aanvang van zijn dienstverband in december 2013 duidelijk was of behoorde te zijn dat het project - zoals naar zijn aard ieder project - van tijdelijke aard was, en dat het op het project gerichte dienstverband van [verzoeker] ten einde zou komen zodra het project eindigde. In dat licht mocht [verzoeker] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vanaf 1 juni 2019 verlengde arbeidsovereenkomst een overeenkomst voor onbepaalde tijd was, terwijl het Land er wel gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor de duur van het project, die van rechtswege zou eindigen zodra het project werd beëindigd. Vast staat dat het project op 30 september 2019 is geëindigd, wat met zich brengt dat de verlengde arbeidsovereenkomst van [verzoeker] per 1 oktober 2019 van rechtswege en dus zonder opzegging is geëindigd.
3.5
Vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen. [Verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd door een bij hem in dienst zijnde ambtenaar.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 juni 2020.

Voetnoten

1.Gesteld noch is gebleken dat het hiervoor onder 3.1.3 vermelde heeft geleid tot tussen partijen gemaakte concrete afspraken.