ECLI:NL:OGEAA:2020:243

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
AUA201904136
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en de gevolgen voor de werknemer in Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M.E. Mohamed, een verzoek ingediend tegen de naamloze vennootschap CALABAS HOTELS N.V., hierna Riu, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C. Perše. De procedure vond plaats op 18 februari 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoeker verzocht om een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, alsook wettelijke schadeloosstelling vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Riu voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de verzoeken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoeker was sinds september 2007 in dienst bij Riu als Sous Chef. Op 28 juni 2019 werd Riu op de hoogte gesteld van klachten van seksuele intimidatie door verzoeker. Hierop volgde een schorsing met behoud van loon, en op 10 juli 2019 werd verzoeker op staande voet ontslagen. Het Gerecht oordeelde dat Riu niet voldoende bewijs had geleverd voor de ontslagreden, waardoor het ontslag als onregelmatig werd aangemerkt. Verzoeker had recht op een wettelijke schadeloosstelling van drie maanden loon, vastgesteld op Afl. 10.435,50, te vermeerderen met wettelijke rente.

De vraag of het ontslag kennelijk onredelijk was, werd ook behandeld. Het Gerecht oordeelde dat de gevolgen van het ontslag voor verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen van Riu, vooral gezien de omstandigheden van de arbeidsmarkt. De vordering van verzoeker om een vergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken op 9 juni 2020.

Uitspraak

Beschikking van 9 juni 2020
Behorend bij E.J. no. AUA201904136
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[Naam Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:
de naamloze vennootschap
CALABAS HOTELS N.V.,
h.o.d.n.
Riu Palace Aruba,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Riu,
gemachtigde: de advocaat mr. V.C. Perše.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 18 februari 2020 om 10:30 uur.
1.2 [
Verzoeker] is samen met zijn gemachtigde ter zitting verschenen, en Riu is verschenen bij haar gemachtigde. [Verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat mede aan de hand van een voorgedragen en overgelegde pleitnota. Riu heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoeker], en ook dat mede aan de hand van een voorgedragen en overgelegde pleitnota.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. RIU veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen een door het Gerecht naar billijkheid vast te stellen vergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 10 juli 2019;
b. Riu veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke schadeloosstelling uit hoofde van het niet in acht nemen van de wettelijke opzegtermijn, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. Riu veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Riu voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.1.2
RIU exploiteert een hotel gelegen in Aruba te [rayon].
3.1.3 [
Verzoeker] is in september 2007 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) in loondienst van Riu getreden, laatstelijk in de functie van Sous Chef tegen een laatstelijk maandloon van Afl. 3.478,50.
3.1.4
Op 28 juni 2019 werd de General Manager van Riu door de Executive Chef van Riu op de hoogte gesteld van klachten van seksuele intimidatie van [verzoeker] jegens een aantal vrouwelijke aan [verzoeker] ondergeschikte collega’s.
3.1.5
Riu heeft [verzoeker] per 29 juni 2019 in verband met onderzoek naar die klachten geschorst met behoud van loon.
3.1.6
Riu heeft [verzoeker] op 10 juli 2019 op staande voet ontslagen omdat [verzoeker] zich volgens Riu en blijkens de aan [verzoeker] uitgereikte ontslagbrief schuldig zou hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en ongewenst gedrag anderszins met betrekking tot verschillende andere werknemers van Riu.
3.1.7 [
verzoeker] heeft berust in dat ontslag.
3.2
Riu stelt dat zij [verzoeker] op goede grond heeft ontslagen, omdat gebleken is dat hij zich in bijzijn van meerdere andere mensen meermalen schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie en ander ongeoorloofd gedrag jegens 3 vrouwelijke ondergeschikten zoals verder omschreven in het verweerschrift. Die door [verzoeker] gemotiveerd bestreden stelling mist naar het oordeel van het Gerecht voldoende feitelijke onderbouwing, en wordt daarom gepasseerd. Gesteld noch gebleken is (1) wanneer precies [verzoeker] zich telkens schuldig zou hebben gemaakt aan bedoelde ongewenste gedragingen, en evenmin is gesteld of gebleken (2) wie de meerdere mensen zijn in bijzijn waarvan [verzoeker] zich meermalen ongepast zou hebben gedragen. Niet duidelijk is daarom of de beweerdelijke verwijtbare gedragingen zich recent of in een ver(der) (voor een ontslag op staande voet te ver) verleden hebben voorgedaan, terwijl het in het licht van de stelling onder (2) op de weg van Riu had gelegen om namen te noemen van bedoelde mensen en voldoende gedetailleerde verklaringen van hen in het geding te brengen waaruit de juistheid van het betoog van Riu zou kunnen blijken.
3.3
Vorenstaande brengt met zich dat niet vast komt te staan in dit geschil dat [verzoeker] een reden laat staan een dringende reden heeft gegeven aan Riu op grond waarvan zij hem mocht ontslaan. Sprake is derhalve in ieder geval van een onregelmatig ontslag, en maakt [verzoeker] terecht aanspraak op betaling door Riu van de wettelijke schadeloosstelling uit hoofde van niet in aanmerking genomen opzegtermijn, die gelet op de duur van het ruim twaalfjarige dienstverband van [verzoeker] bij Riu in verbinding met het bepaalde bij artikel 7A:1615i lid 2 sub c BW wordt vastgesteld op drie maanden. Aldus zal de vordering onder b. worden toegewezen ten belope van (3 x 3.478,50,-- =) Afl. 10.435,50 (bruto), te vermeerderen met wettelijke rente als na te melden, nu Riu die nevenvordering niet heeft bestreden.
3.4
De thans te beantwoorden vraag is of het ontslag van [verzoeker] al dan niet heeft te gelden als kennelijk onredelijk. De enkele omstandigheid dat de door Riu gestelde ontslagreden niet vast komt te staan brengt nog niet mee dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Gesteld noch is gebleken dat sprake is van een valse ontslagreden. [verzoeker] stelt dat de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] veel te ernstig zijn ten opzichte van de belangen die Riu heeft bij dat ontslag, omdat het gezien zijn leeftijd niet eenvoudig is om zomaar weer aan het werk te komen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat de sterk gekrompen arbeidsmarkt als gevolg van de coronacrisis weggedacht moet worden, nu het ontslag ruim voor de crisis heeft plaatsgevonden.
3.5
Ter zitting heeft [verzoeker] de opmerking van dit Gerecht, dat in de lokale kranten regelmatig vacatures staan vermeld ter zake van zijn functie, beaamd. In het licht daarvan heeft [verzoeker] verklaard dat hij ondanks dat gegeven na drie keer solliciteren is gestopt daarmee, omdat hij telkens van die desbetreffende werkgevers te horen kreeg dat zij hem hangende deze zaak niet in dienst wensten te nemen. Gesteld noch is gebleken echter dat alle werkgevers met een voor [verzoeker] geschikte vacature zich op een dergelijk standpunt zouden stellen. Dit klemt temeer omdat berusting in het ontslag zoals [verzoeker] heeft gedaan met zich brengt dat hij niet langer gebonden is aan Riu, en zich vrijelijk op de arbeidsmarkt kan en behoort te geven. Dat [verzoeker] na drie keer solliciteren is gestopt daarmee terwijl er meer dan alleen die vacatures open stonden, komt voor zijn rekening en risico en brengt met zich dat zijn stelling dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag eveneens voldoende feitelijke onderbouwing mist. Ook die stelling wordt daarom gepasseerd, met als gevolg dat de vordering onder a. ook zal worden afgewezen.
3.6
In de uitkomst van deze procedure, partijen zijn over een weer in het (on)gelijk gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen hen als na te melden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt Riu om aan [verzoeker] te betalen Afl. 10.435,50 (bruto) uit hoofde van het niet in acht nemen van de wettelijke opzegtermijn van in dit geval 3 maanden, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders door [verzoeker] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 juni 2020.