ECLI:NL:OGEAA:2020:248

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
AUA201903848
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van dienstverband tussen werknemer en het Land Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [Naam verzoeker] en het Land Aruba. [Naam verzoeker] verzocht het Gerecht om te verklaren dat hij nog steeds in loondienst was van het Land en om betaling van achterstallig loon vanaf 1 oktober 2019. Het Land verweerde zich tegen deze vorderingen en concludeerde tot afwijzing. De procedure omvatte een verzoekschrift, een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 28 januari 2020.

De feiten van de zaak tonen aan dat [Naam verzoeker] vanaf 1 augustus 2014 in dienst was van het Land Aruba als dispatcher. Zijn arbeidsovereenkomst is meerdere keren verlengd, maar eindigde op 1 oktober 2019, zonder dat er een nieuwe overeenkomst was getekend. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op de genoemde datum, omdat het project waarvoor [Naam verzoeker] was aangesteld, op 30 september 2019 was beëindigd. Het Gerecht concludeerde dat er geen rechtsgeldige arbeidsovereenkomst meer bestond na deze datum.

Het Gerecht wees de vorderingen van [Naam verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op nihil zijn begroot omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 2 juni 2020
Behorend bij E.J. no. AUA201903848
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [Naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. [Naam gemachtigde] (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 28 januari 2020 om 09:30 uur.
1.2 [
Naam verzoeker] en het Land zijn ter zitting verschenen bij hun gemachtigden. [Naam verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. Het Land heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [Naam verzoeker], en dat mede aan de hand van een overgelegde nadere productie.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Naam verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair
a. voor recht verklaart dat [Naam verzoeker] nog steeds in loondienst is van het Land;
b. het Land veroordeelt om aan [Naam verzoeker] te betalen zijn loon gerekend vanaf 1 oktober 2019 totdat het dienstverband van [Naam verzoeker] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. het Land veroordeelt in de proceskosten.
[Naam verzoeker] heeft subsidiair gevorderd zoals omschreven in zijn verzoekschrift.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [Naam verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.1.2
Op 7 juni 2012 zijn het Land als opdrachtgever en [Naam verzoeker] als opdrachtnemer een overeenkomst van opdracht aangegaan op grond waarvan [Naam verzoeker] tot en met 31 mei 2013 als dispatcher werkzaam was voor het Departemento Transporte Publico (hierna: DTP).
3.1.3
Vervolgens is [Naam verzoeker] op grond van een met het Land op 28 augustus 2014 gesloten arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2014 als dispatcher op het luchthaventerrein in loondienst getreden van het Land. Artikel 3 van die overeenkomst luidt als volgt: “
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 1 jaar, derhalve van rechtswege eindigend op 1 augustus 2015 zonder verplichting tot voorgaande (schriftelijke) opzegging en/of -mededeling door werkgever.”. Die overeenkomst bepaalt verder het volgende:

(…). Dat op grond van artikel 22, eerste en tweede lid van de Comptabiliteitsverordening 1989 (…) de minister, namens het Land, privaatrechtelijke overeenkomsten kan aangaan, voor een periode van niet langer dan vijf jaren;
(…)
Dat op grond van artikel 1613y, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, de bepalingen van de Zevende Titel A van het Burgerlijk Wetboek van Aruba niet van toepassing zijn op personen in dienst van de overheid, tenzij deze bepalingen uitdrukkelijk in deze overeenkomst van toepassing worden verklaard.”.
3.1.4
Voormelde overeenkomst is verlengd voor de duur van één jaar, te weten tot 1 augustus 2016, welke verlenging schriftelijk is vastgelegd in de door het Land als productie 4 bij het verweerschrift overgelegde tussen partijen op 18 januari 2016 gesloten nadere arbeidsovereenkomst. In die overeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

(…).
De publiekrechtelijk rechtspersoon het Land (…) en de heer [Naam verzoeker], [Voornaam verzoeker] (…) verklaren te zijn overeengekomen,
de tussen hen aangegane arbeidsovereenkomst van 28 augustus 2014 (…) welke op 1 augustus 2015 is verlopen te verlengen;
dat de verlenging zal worden aangegaan voor een periode van 1 jaar met ingang van 1 augustus 2015, derhalve van rechtswege eindigend op 1 augustus 2016;
dat de overige voorwaarden vermeld in voornoemde arbeidsovereenkomst ongewijzigd van kracht blijven.”.
3.1.5
Bij brief van 28 mei 2016 verzocht de ambtenaar belast met de leiding van het DTP om de arbeidsovereenkomst van [Naam verzoeker] verder te verlengen voor de duur van 3 jaren. De ministerraad is daarmee akkoord gegaan in zijn vergadering van 15 juli 2016. Het Departemento di Recurso Humano heeft op 6 oktober 2016 de desbetreffende minister geadviseerd de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [Naam verzoeker] van 18 januari 2016 met een periode van 3 jaar, derhalve eindigend op 1 augustus 2019, schriftelijk vast te leggen.
3.1.6
Die schriftelijke vastlegging heeft nooit plaatsgevonden, terwijl [Naam verzoeker] zijn werkzaamheden voor het Land tegen betaling van zijn loon onverkort heeft voortgezet.
3.1.7
De aan [Naam verzoeker] gerichte brief van de minister van Transport, Communicatie en Primaire Sector namens het Land van 19 juli 2019 vermeldt onder meer het volgende:

Middels deze wordt vastgelegd dat de door het Land met u aangegane arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2019 van rechtswege is verlopen.
U was werkzaam over de periode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2019 in dienst bij het Departemento Transporte Publico. U laatstgenoten salaris bedroeg Afl. 2.960,-- per maand.
Voor de door u tijdens uw dienstverband aan het Land bewezen diensten spreek ik gaarne mijn dank uit.”.
3.1.8
Vanwege het feit dat het project van dispatcher succesvol was en op 30 september 2019 zou aflopen, is aan [Naam verzoeker] eerder in september 2019 een concept arbeidsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd. Dat concept vermeldt onder meer het volgende:

(…).
De publiekrechtelijk rechtspersoon het Land (…) en de heer [Naam verzoeker], [Voornaam verzoeker] (…) verklaren te zijn overeengekomen,
de tussen hen aangegane arbeidsovereenkomst van 28 augustus 2014 (…) welke op 1 augustus 2019 is verlopen te verlengen;
dat de verlenging zal worden aangegaan voor een periode van 2 maanden met ingang van 1 augustus 2019, derhalve van rechtswege eindigend op 1 oktober 2019;
dat de overige voorwaarden vermeld in voornoemde arbeidsovereenkomst ongewijzigd van kracht blijven.
(…).”.
[Naam verzoeker] heeft dit concept niet voor akkoord ondertekend.
3.1.9
De aan [Naam verzoeker] gerichte brief van het Land van 25 september 2019 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
De ministerraad heeft in de vergadering van 13 augustus 2019 (…) besloten om uw arbeidsovereenkomst te verlengen voor een periode van 2 maanden, derhalve van rechtswege eindigend op 1 oktober 2019.
U bent opgeroepen om deze arbeidsovereenkomst te komen tekenen bij het Departemento di Recurso Humano. U heeft de arbeidsovereenkomst ingezien, echter heeft u besloten deze niet te tekenen. U bent wel door blijven werken, terwijl u op de hoogte was van de voorwaarden van uw arbeidsovereenkomst, waaronder de duur voor welke deze is aangegaan.
Middels dit schrijven wordt u geïnformeerd dat uw arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2019 van rechtswege verloopt en niet meer verlengd kan worden in verband met de vermindering van de personeelskosten.
Vastgelegd wordt dat u van 1 augustus 2014 tot 1 oktober 2019 in dienst was van het Land middels arbeidsovereenkomst.”.
3.1.10
Op de door [Naam verzoeker] van het Land ontvangen loonstrook over juli 2019 staat onder meer vermeld: “
Einde werk 31/07/2019”. Op de loonstrook van [Naam verzoeker] over september 2019 staat onder meer vermeld: “
Einde werk 30/09/2019”.
3.1.11
Op 30 september 2019 is het project van dispatchers op het luchthaventerrein beëindigd.
3.1.12 [
Naam verzoeker] heeft vanaf 1 augustus 2014 tot 1 oktober 2019 zijn werkzaamheden als dispatcher in loondienst van het Land onverkort en tegen betaling van zijn bedongen loon voor het Land verricht. Toen [Naam verzoeker] op 1 oktober 2019 op zijn werkplek verscheen, werd hij heengezonden. [Naam verzoeker] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer mogen verrichten voor het Land en hij heeft sindsdien ook geen loon meer ontvangen van het Land.
3.2
In het licht van voormelde feitelijkheden en in dat van het bij partijen genoegzaam bekende in deze procedure door het Land overgelegde hofvonnis van 21 januari 2020 wordt het volgende overwogen.
3.3
Naar eigen en door het Land onbestreden zeggen van [Naam verzoeker] is zijn aanvankelijke arbeidsovereenkomst van 14 augustus 2014 - krachtens welke hij per 1 augustus 2014 in loondienst is getreden van het Land – (hierna: de aanvankelijke arbeidsovereenkomst) na een aantal verlengingen daarvan stilzwijgend voortgezet. Uit voormelde feitelijkheden volgt dat sprake is van die stilzwijgende voortzetting van de aanvankelijke arbeidsovereenkomst vanaf 1 augustus 2016.
3.4
De hiervoor omschreven stilzwijgende voortzetting van de aanvankelijke arbeidsovereenkomst brengt mee dat moet worden geconcludeerd dat ook onder die voortzetting het voor [Naam verzoeker] duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een tijdelijk dienstverband van hooguit 5 jaren, nu in zijn aanvankelijke arbeidsovereenkomst staat vermeld hetgeen hiervoor geciteerd is weergegeven onder 3.1.3, dat kort gezegd bepaalt dat het Land op grond van de wet voor de maximale duur van 5 jaren een overeenkomst als de aanvankelijke arbeidsovereenkomst kon aangaan met [Naam verzoeker]. [Naam verzoeker] wist dus of behoorde in elk geval te weten dat zijn arbeidsovereenkomst met het Land na de stilzwijgende voortzetting daarvan van rechtswege zou eindigen na ommekomst van 5 jaren, ofwel op 1 augustus 2019. Het is dan ook terecht dat het Land dit heeft doen vermelden op de loonstrook van [Naam verzoeker] over juli 2019, en [Naam verzoeker] dat heeft laten weten bij zijn hiervoor onder 3.1.7 vermelde schrijven.
3.5
Uit de feitelijkheden blijkt echter dat [Naam verzoeker] zijn werkzaamheden vanaf 1 augustus 2019 wederom stilzwijgend heeft voortgezet, nu is gesteld noch gebleken dat het Land voor die datum enige afspraak had gemaakt met [Naam verzoeker] daarover. Nu het Land zich in het voorgaande traject (tekens) heeft beroepen op zijn uit de Comptabiliteitsverordening voorvloeiende verbod dat het geen arbeidsovereenkomsten mag sluiten voor langere duur dan vijf, moet worden geconcludeerd dat per 1 augustus 2019 tussen [Naam verzoeker] en het Land een nieuwe arbeidsovereenkomst is ontstaan. De vraag is wat het karakter en de inhoud is van die nieuwe overeenkomst (hierna: de nieuwe arbeidsovereenkomst). Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.6.1
Uit de feitelijkheden blijkt in elk geval dat [Naam verzoeker] krachtens de nieuwe op 1 augustus 2019 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst in loondienst van het Land tewerk was gesteld in de functie van dispatcher op het luchthaventerrein tegen het door hem over augustus en september 2019 ontvangen loon.
3.6.2
Voor de beantwoording van de vraag of de nieuwe arbeidsovereenkomst was gesloten voor bepaalde of voor onbepaalde tijd wordt het volgende overwogen. Het dienstverband van [Naam verzoeker] was gericht op het project met betrekking tot dispatchers op het terrein van de luchthaven (hierna: het project). Uit het door partijen gevoerde debat vloeit voort dat het voor [Naam verzoeker] vanaf de aanvang van zijn dienstverband in 2014 duidelijk was of behoorde te zijn dat het project - zoals naar zijn aard ieder project - van tijdelijke aard was, en dat het op het project gerichte dienstverband van [Naam verzoeker] ten einde zou komen zodra het project eindigde. In dat licht mocht [Naam verzoeker] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de nieuwe arbeidsovereenkomst een overeenkomst voor onbepaalde tijd was, terwijl het Land er wel gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor de duur van het project, die van rechtswege zou eindigen zodra het project werd beëindigd. Vast staat dat het project op 30 september 2019 is geëindigd, wat met zich brengt dat de nieuwe arbeidsovereenkomst van [Naam verzoeker] per 1 oktober 2019 van rechtswege en dus zonder opzegging is geëindigd.
3.7
Vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van [Naam verzoeker] zullen worden afgewezen. [Naam verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd door een bij hem in dienst zijnde ambtenaar.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [Naam verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [Naam verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 juni 2020.