In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap Panaderia Moderna & Horeca N.V. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. de Hoogd, heeft Panaderia aansprakelijk gesteld voor letselschade die zij zou hebben geleden als gevolg van haar werkzaamheden als broodinpakster. Verzoekster stelt dat zij door het herhaaldelijk uitvoeren van dezelfde bewegingen tijdens het inpakken van brood letsel aan haar linkerhand heeft opgelopen, wat heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid. Panaderia, vertegenwoordigd door mr. M.D. Tromp, heeft de aansprakelijkheid betwist en aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de gezondheidsklachten van verzoekster.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verzoekster heeft onderbouwd dat haar klachten zijn ontstaan door de repetitieve aard van haar werkzaamheden, terwijl Panaderia heeft betoogd dat er geen sprake was van overbelasting en dat de gezondheidsklachten niet gerelateerd zijn aan de werkzaamheden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat verzoekster onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de klachten van verzoekster zijn ontstaan door haar werkzaamheden bij Panaderia.
Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek van verzoekster afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van Panaderia, die zijn begroot op Afl. 2.500,--. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van aansprakelijkheid voor letselschade in het kader van beroepsziekten.