ECLI:NL:OGEAA:2020:262

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
AUA201802497
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wegens gewichtige redenen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer, aangeduid als [verzoekster] en [verweerder]. De werknemer was sinds 29 april 2018 in dienst als 'agent' en werd op 20 januari 2020 op staande voet ontslagen. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van dringende redenen, die voortvloeiden uit het niet naleven van kledingvoorschriften door de werknemer. De werknemer had geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de werkgever.

Het Gerecht overwoog dat de weigering van de werknemer om zijn hemd in zijn broek te doen, gegeven na afloop van zijn dienst, niet als een dringende reden kon worden aangemerkt. Echter, het Gerecht concludeerde dat er wel sprake was van veranderde omstandigheden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden. De werknemer had eerder al meerdere keren waarschuwingen ontvangen over het niet naleven van de kledingvoorschriften, wat leidde tot de conclusie dat er geen vruchtbare werkrelatie meer bestond.

Het Gerecht besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 24 juni 2020 en kende de werknemer een vergoeding toe van Afl. 2.500,- bruto. Tevens werd bepaald dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd zouden worden, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 16 juni 2020
Behorend bij E.J. nr. AUA202000941.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen,
tegen:
[verweerder],
te Aruba,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
1.2
In verband met het coronavirus worden op dit moment geen zittingen gehouden in het
Gerecht. Onder deze omstandigheden is [verweerder] in de gelegenheid gesteld uiterlijk 4 mei 2020 een schriftelijk antwoord bij het Gerecht in te dienen. Hoewel daartoe deugdelijk opgeroepen, heeft [verweerder] geen schriftelijk antwoord ingediend.
1.3
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met het afhandelen van de gevolgen van verkeersongelukken, daartoe ingeschakeld door verzekeringsmaatschappijen.
2.2 [
verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 29 april 2018 voor onbepaalde tijd bij [verzoekster] in dienst getreden als “agent”, medewerker in de buitendienst, tegen een salaris van Afl. 1.711,14 bruto per maand.
2.3
Op 20 januari 2020 is [verweerder] door [verzoekster] op staande voet ontslagen.
In de ontslagbrief van die datum staat, voor zover hier van belang:

Please be informed that the company has decided to terminate our labor agreement as per today. Based on our “Buki di regla” section “Motibonan pa retiro inmediato” point “f. Nenga di sigi ordo de gerencia relashona cu cosnan di trabou”.This is for not following orders on January 16, 2019 when you were directed by Javier Ras that your uniform needs to be worn inside your pants. As is stated in our “Buki di regla” section “Uniform.”This is after you had to be instructed to tuck it in on January 1st, January 11th and January 15th of 2019”
2.4
Op 6 februari 2020 heeft [verweerder] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt het Gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair bestaande uit een dringende reden, subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2
Aan dat verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat [verweerder] op 15 januari 2020 geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van een leidinggevende om zijn hemd in zijn broek te doen. Weliswaar zat de dienst van [verweerder] er op dat moment op, maar het ging om een redelijke opdracht, in het bijzijn van andere ondergeschikten. Dit incident, samen met de eerdere overtreding van het voorschrift dat het hemd in de broek gedragen moet worden op 1 en 11 januari 2020, levert een dringende reden op voor voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Indien zich geen dringende reden voordoet, doen zich evenwel gewijzigde omstandigheden voor, bestaande uit voormeld incident, samen met het regelmatig te laat komen, die voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.
3.3 [
verweerder] heeft geen verweer gevoerd.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 7A:1615w, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever te allen tijde bevoegd zich wegens gewichtige redenen tot de rechter te wenden met het schriftelijk verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. Als gewichtige redenen worden ingevolge het tweede lid beschouwd omstandigheden welke een dringende reden als bedoeld in artikel 1615o, eerste lid, BW zouden hebben opgeleverd, alsook veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Ingevolge artikel 7A:1615p, eerste lid, BW worden voor de werkgever als dringende redenen in vorenbedoelde zin beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.2 [
verweerder] heeft de aan het verzoek ten grondslag gelegde stellingen niet bestreden. Deze stellingen zijn dan ook vast komen te staan. Deze stellingen geven het Gerecht evenwel geen grond voor het oordeel dat [verweerder] aan [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven in vorenbedoelde zin. De weigering van [verweerder] op 15 januari 2020 om op aangeven daartoe van een leidinggevende zijn hemd in zijn broek te doen, is geen weigering te voldoen aan redelijke instructies, reeds omdat deze instructie hem werd gegeven na afloop van zijn dienst. Verder dienden de weigering het hemd in de broek te doen, gelet op de aard van de instructie daartoe, alsmede de [verweerder] overigens gemaakte, betrekkelijk geringe, verwijten [verzoekster] eerder aanleiding te geven tot een eventuele disciplinaire afdoening van de kwestie.
4.3
De omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, is het Gerecht evenwel van oordeel dat zich veranderde omstandigheden voordoen, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtvaardigen. Kennelijk kan [verweerder], in aanmerking genomen dat hij voorafgaand aan het incident op 15 januari 2020 reeds twee keer is aangesproken wegens het niet voldoen aan de kledingvoorschriften, zich niet vinden in de bedrijfscultuur, althans het belang dat [verzoekster] kennelijk hecht aan het voorkomen van haar werknemers en daarmee de uitstraling die [verzoekster] naar de buitenwacht nastreeft. Anderzijds is deze, naar zijn aard betrekkelijk geringe, overtreding van de bedrijfsregels, kennelijk voor [verzoekster] van dermate groot belang, dat zij de positie van [verweerder] in haar bedrijf niet meer handhaafbaar acht. Hieruit leidt het Gerecht af dat tussen partijen geen vruchtbare werkverhouding meer bestaat. Niet kan worden vastgesteld dat [verweerder] in overwegende mate debet is aan het ontstaan van deze situatie. Gelet hierop en de overige omstandigheden in aanmerking genomen, acht het Gerecht een vergoeding van Afl. 2.500,- bruto rechtvaardig. In deze vergoeding wordt geacht cessantia te zijn inbegrepen.
4.4
Op grond van artikel 7A:1615w, zesde lid, BW zal [verzoekster] de gelegenheid krijgen, zoals hierna is beslist, om het ontbindingsverzoek in te trekken.
4.5
Indien [verzoekster] haar verzoek intrekt, zal zij in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder] worden veroordeeld, die tot aan deze uitspraak worden begroot op nihil.
4.6
Indien [verzoekster] haar verzoek niet intrekt, brengt de uitkomst van deze procedure met zich dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd tussen partijen, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-stelt partijen ervan in kennis voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst tegen 24 juni 2020 te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding als hierna is vermeld;
- bepaalt dat [verzoekster] de gelegenheid heeft om het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 23 juni 2020 ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
- veroordeelt [verzoekster] voor zover zij haar verzoek niet intrekt in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
voor het geval [verzoekster] haar verzoek niet intrekt, wordt alvast beslist:
- ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met ingang van woensdag 24 juni 2020, voor zover in rechte komt vast te staan dat deze nog bestaat;
- kent aan [verweerder] in geval van ontbinding door het in vervulling gaan van voormelde voorwaarde ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van Afl. 2.500,- bruto en veroordeelt [verzoekster], voor zover nodig, tot betaling van dit bedrag aan [verweerder];
- compenseert de proceskosten zo, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.