ECLI:NL:OGEAA:2020:265

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
AUA2019I00003
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresrecht ziekenhuis op medisch specialist in vrijwaringszaak

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een vrijwaringsprocedure aan de orde tussen de Stichting Ziekenverpleging Aruba (SZA) en een plastisch chirurg, aangeduid als [gedaagde]. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere hoofdzaak waarin [betrokkene] SZA aansprakelijk stelde voor schade die hij had opgelopen tijdens een operatie. De hoofdzaak betrof een vordering tot schadevergoeding wegens immateriële schade na een bedrijfsongeval waarbij [betrokkene] ernstig letsel aan zijn hoofd en ogen opliep. SZA werd in die hoofdzaak veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [betrokkene].

In de vrijwaringszaak vordert SZA dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding die SZA aan [betrokkene] heeft moeten betalen. [Gedaagde] voert verweer en stelt dat hij geen verwijtbare fout heeft gemaakt tijdens de operaties. Hij betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de schade aan [betrokkene] niet groot is. Het gerecht heeft in deze procedure de stellingen van partijen besproken en een comparitie gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en mogelijk tot een minnelijke regeling te komen. De rechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en de comparitie is gepland voor 14 juli 2020.

Uitspraak

Vonnis van 17 juni 2020
Behorend bij AUA2019I00003 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de vrijwaringszaak van:
de stichting
Stichting Ziekenverpleging Aruba,
te Aruba,
gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaringszaak,
hierna ook te noemen: SZA,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 20 februari 2019 met bijlagen van het gerecht aan [gedaagde] ter oproeping van [gedaagde] in vrijwaring;
- de conclusie van antwoord in vrijwaring genomen ter zitting van 12 juni 2019;
- de conclusie van repliek in vrijwaring d.d. 18 september 2019;
- de conclusie van dupliek in vrijwaring genomen ter zitting van 13 november 2019;
- de akte uitlating producties d.d. 29 januari 2019.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Gedaagde] is werkzaam als (onder meer) plastisch chirurg en verricht in dat verband operaties in het Horacio Oduber Hospitaal te Aruba (hierna: het ziekenhuis). Het ziekenhuis wordt geëxploiteerd door SZA.
2.2 [
Gedaagde] heeft een eigen praktijkruimte buiten het ziekenhuis. In verband met het gebruik van de onderzoeks- en behandelruimtes van het ziekenhuis voor de behandeling van zijn patiënten, heeft [gedaagde] met SZA een toelatingsovereenkomst gesloten.
2.3
Op 12 augustus 2015 heeft de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) een bedrijfsongeval gehad, waarbij 80% van zijn hoofdhuid is gescalpeerd. Hij is diezelfde dag op de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis geopereerd.
2.4 [
Gedaagde] heeft op 13 augustus 2015 een tweede en op 29 september 2015 een derde operatie op [betrokkene] uitgevoerd. Tijdens die laatste operatie heeft [betrokkene] beschadigingen aan zijn beide ogen opgelopen. De schade aan het linkeroog is geheel hersteld.
2.5 [
Betrokkene] heeft een rapport laten opstellen door de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van Medwork. In het rapport van 22 maart 2018 is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Diagnose
Status na lichte cornea en licht visus verlies na desinfectiemiddel in de ogen tijdens een operatie.
Algemene beschouwing:
Betrokkene is een thans 34-jarige man die tijdens een operatie in het Horacio Oduber Hospitaal desinfectie vloeistof in de ogen kreeg welke bijtend was en de visus van beide ogen heeft aangetast. Behandeling werd door de oogarts, [naam oogarts], ingezet en vanwege vermoeden cornea (hoornvlies) defect naar Miami, University Hospital, verwezen. Daar bleek de cornea slechts licht beschadigd en werd er geen transplantatie van het hoornvlies noodzakelijk geacht.
De visus links is normaal. Rechts is er sprake van een lichte afwijking aan de cornea en visus verlies welke met een bril gecorrigeerd moet worden. Dit blijkt ook dat zijn bril welke hij voor de operatie gebruikte, gecorrigeerd moest worden.
Conclusie
Percentage blijvende invaliditeit volgens de AMA, Guides to the evaluation of permanent impairment, (..): 2% whole person. (…)”
2.6 [
Betrokkene] heeft in verband met de beschadiging van zijn ogen tegen SZA een vordering ingesteld tot vergoeding van immateriële schade. Deze hoofdzaak (hierna: de hoofdzaak) was aanhangig onder nummer AUA201801250 AR. Bij vonnis van 11 december 2019 is SZA in de hoofdzaak veroordeeld tot betaling van Afl. 20.000,00 wegens door [betrokkene] geleden immateriële schade en tot betaling van Afl. 3.217,35 als vergoeding van de kosten voor een deskundigenonderzoek.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
SZA vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan SZA van al hetgeen waartoe SZA in de hoofdzaak jegens [betrokkene] is veroordeeld.
3.2 [
Betrokkene] voert hiertegen verweer. Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
In de hoofdzaak is SZA jegens [betrokkene] aansprakelijk gehouden op grond van artikel 7:462 BW. Deze bepaling vestigt een risico-aansprakelijkheid voor het ziekenhuis die inhoudt dat het ziekenhuis naast de hulpverlener hoofdelijk aansprakelijk is voor een tekortkoming van laatstgenoemde in de nakoming van de behandelingsovereenkomst.
4.2
De aard van de aansprakelijkheid van het ziekenhuis jegens [betrokkene] brengt mee dat het ziekenhuis op grond van artikel 6:10 lid 1 BW in beginsel regres heeft op [gedaagde] voor hetgeen zij in verband met de tekortkoming van [gedaagde] aan [betrokkene] heeft betaald. Dit regresrecht wordt echter beperkt door het in artikel 6:11 lid 1 BW neergelegde uitgangspunt, inhoudende dat [gedaagde] de verweermiddelen die hij jegens [betrokkene] had ook kan inroepen jegens SZA. Door [gedaagde] zijn de volgende verweren gevoerd, die hij ook had kunnen inroepen tegen [betrokkene]:
  • [Betrokkene] is dankbaar voor de door [gedaagde] verrichte handelingen en verwijt [gedaagde] niets;
  • [Gedaagde] heeft geen verwijtbare (medische) fout gemaakt;
  • de schade aan het rechteroog van [betrokkene] is niet groot en een gebrekkig verweer
van SZA op dit punt dient voor rekening van SZA te blijven en kan niet op [gedaagde] worden verhaald.
Met betrekking tot deze verweermiddelen geldt het volgende.
[Betrokkene] heeft geen verwijten jegens [gedaagde]
4.3
In het inleidend verzoekschrift in de hoofdzaak heeft [betrokkene] gesteld dat er tijdens de operatie d.d. 29 september 2015 geblunderd is, doordat er desinfectiemiddel in de ogen van [betrokkene] terecht is gekomen. Nu tussen partijen vaststaat dat het desinfectiemiddel voorafgaand aan de operatie door [gedaagde] is aangebracht, was de vordering van [betrokkene] jegens het ziekenhuis dus gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] verwijtbaar tekort was geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Het mag zo zijn dat [betrokkene] dankbaar is jegens [gedaagde] voor wat hij heeft gedaan en dat hij [gedaagde] nimmer persoonlijk een verwijt heeft gemaakt van de beschadiging van zijn ogen, in juridisch opzicht heeft [betrokkene] zich beroepen op een door [gedaagde] gemaakte verwijtbare fout.
4.4
Dit verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet en kan dus niet leiden tot een afwijzing van de vordering. Dat deze vrijwaringsprocedure de relatie tussen arts en patiënt onder druk zet, doet daar niet aan af. Dat is een gevolg van de keuze van [betrokkene] om het ziekenhuis aansprakelijk te stellen.
[Gedaagde] heeft geen medische fout gemaakt
4.5
Ter onderbouwing van het verweer dat hij geen fout heeft gemaakt, heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd.
a. a) Het desinfectiemiddel dat altijd door het ziekenhuis ter beschikking werd gesteld, was voorafgaand aan de operatie zonder medeweten van [gedaagde] vervangen door een ander desinfectiemiddel. Anders dan het oude desinfectiemiddel, bleek dit nieuwe desinfectiemiddel schadelijk voor de ogen.
b) Voorafgaand aan de operatie heeft [gedaagde] de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen genomen, zoals het beschermen van de ogen met oogzalf en het afplakken van de ogen. Het is onduidelijk hoe het desinfectiemiddel de ogen van [betrokkene] heeft kunnen bereiken, ervan uit gaande dat de schade door het middel is veroorzaakt. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, niet van een fout.
c) Het is onjuist om te stellen dat [gedaagde] ‘te nat’ heeft gedesinfecteerd.
4.6
SZA heeft in de hoofdzaak niet als verweer gevoerd dat door [gedaagde] geen medische fout is gemaakt. In deze procedure betwist SZA de stellingen van [gedaagde] dat door hem geen fout is gemaakt. Alvorens een beslissing te nemen, wenst het gerecht de stellingen van partijen nader met hen te bespreken en zal daartoe een comparitie van partijen gelasten.
De omvang van de schade
4.7 [
Gedaagde] betwist de ernst van de schade die [betrokkene] uiteindelijk heeft opgelopen. Het gerecht begrijpt dit verweer aldus dat hij daarmee ook de hoogte van de door het gerecht in de hoofdzaak toegekende vergoeding onjuist vindt. In de hoofdzaak heeft SZA pas in de conclusie van dupliek de omvang van de schade van [betrokkene] gemotiveerd betwist en op grond daarvan gesteld dat de schadevergoeding aanzienlijk dient te worden gematigd. In het eindvonnis is aan dit verweer voorbijgegaan, omdat het volgens het gerecht tardief (en op die grond in strijd met de goede procesorde) was gevoerd. De vraag is dus - in het kader van de toepassing van artikel 6:11 lid 1 BW - of het gerecht een lagere vergoeding had vastgesteld indien SZA eerder verweer had gevoerd ten aanzien van de omvang van de schade en dit verweer ten volle in de beoordeling was betrokken.
4.8
Ook dit aspect wenst het gerecht op de hierna te gelasten comparitie van partijen te bespreken.
De comparitie
4.9
Op de hierna te bepalen comparitie dient SZA deugdelijk vertegenwoordigd en [gedaagde] in persoon te verschijnen, desgewenst samen met gemachtigden.
4.1
Als een partij niet verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden - ook in het nadeel van die partij - dat het passend vindt.
4.11
De partij die zich bij de comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken uiterlijk de derde werkdag voor de dag van de zitting in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
4.12
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken.
4.13
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten ook de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
4.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.J. Verhoeven, rechter, op
dinsdag 14 juli 2020 om 14:00 uurin het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
5.2
bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat SZA dan vertegenwoordigd aanwezig moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en die bevoegd is haar te vertegenwoordigen, desgewenst met gemachtigden;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.