ECLI:NL:OGEAA:2020:266

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
AUA202000772
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in kort geding wegens openstaande bestuursrechtelijke rechtsgang

In deze zaak heeft eiser, procederend in persoon, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Land Aruba. Eiser vorderde de afgifte van een kopie van zijn volledige dossier, dat hij nodig had in verband met een arbeidsbeëindigingsgeschil met zijn voormalige werkgever, D. Evers Security Corporation N.V. Eiser had eerder verzoeken ingediend bij de Directie Arbeid en Onderzoek (DAO) om toegang tot zijn dossier, maar deze verzoeken waren niet ingewilligd. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de procedure schriftelijk gevoerd, mede door de coronamaatregelen.

Het Gerecht oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond bij een andere rechter. De Landsverordening persoonsregistratie biedt de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen beslissingen van bestuursorganen, zoals de DAO, en daartegen beroep in te stellen bij de bestuursrechter. Het Gerecht concludeerde dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om over deze klachten te oordelen, aangezien er een alternatieve rechtsgang beschikbaar was. Eiser's argument dat hij een spoedeisend belang had, veranderde hieraan niets, omdat ook de bestuursrechtelijke rechtsgang de mogelijkheid biedt om een spoedeisende voorziening te vragen.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelde hem in de proceskosten, die op nihil werden begroot, aangezien het Land zich had laten vertegenwoordigen door een ambtenaar.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 17 juni 2020
Behorend bij K.G. AUA202000772
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
hierna te noemen: [Eiser],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Land Aruba,
te Aruba,
hierna te noemen: gedaagde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure, die in verband met de beperkingen als gevolg van de coronacrisis met instemming van partijen geheel schriftelijk is gevoerd, blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- nadere producties zijdens [Eiser];
- de conclusie van antwoord met producties.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [Eiser] geen conclusie van repliek ingediend.
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiser] was op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij D. Evers Security Corporation N.V. (hierna: Evers Security).
2.2
In een geschil tussen [Eiser] en Evers Security heeft de Directie Arbeid en Onderzoek (hierna: DAO) op een verzoek van [Eiser] van 2 december 2019 daartoe bemiddeld.
2.3
Op 2 januari 2020 heeft [Eiser] de directeur DAO onder meer het volgende geschreven:
“Ik ben op 30 december 2019 bij de DAO langs geweest om een kopie te krijgen van mijn dossier. Ik ben erop geattendeerd dat een kopie alleen schriftelijk aangevraagd kan worden via de directeur.
Hierbij dien ik een verzoek om een kopie te verkrijgen van mijn schriftelijke dossier. Gezien er sprake is van een arbeidsbeëindigingsgeschil met de voormalige werkgever, waarbij de zaak voor de rechter zal worden beoordeeld is de nodige spoed geboden.”
2.4
Op 4 februari 2020 heeft [Eiser] een procedure tegen Evers Security aanhangig gemaakt, waarbij hij de kennelijk onredelijkheid van het ontslag heeft ingeroepen.
2.5
Op 12 februari 2020 heeft [Eiser] de directeur DAO onder meer het volgende geschreven:
“Op 6 januari 2020, heb een schriftelijke verzoek om een afschrift van mijn dossier te DOA, ingediend bij uw kantoor. Het is inmiddels anderhalve maand verder en ik heb geen enkele reactie vernomen.
Inmiddels is er een rechtszaak aangevangen omtrent het geschil vermeld in het dossier, waarvoor het dossier als bewijs gebruikt dient te worden. Ik dien hierbij een herhaald verzoek in om een kopie van mijn dossier te verkrijgen.
Conform de Algemene richtlijnen van het Bureau arbeidsgeschillen 2.3.11 heb ik recht op een kopie bij een gemotiveerd verzoek. Hierbij voeg ik een kopie van het eerste gemotiveerde verzoek.”
2.6
Op 13 februari 2020 heeft [Eiser] de directeur DAO onder meer het volgende geschreven:
“Ik heb vandaag 13 februari 2020 gesproken met mw Tromp van de DOA. In gesprek heeft zij herhaald dat er geen dossier wordt gemaakt indien met niet naar een pro deo advocaat wordt verwezen. Ik kan mijn hierin niet vinden om de volgende redenen;
1. Vast staat dat er een dossier is gemaakt, hiervan heeft meneer Dirksz in een telefonisch gesprek gemeld dat hij mijn dossier niet voor hem had staan.
2. Ten gevolge van art. 12 Landsverordening persoonsregistratie heb ik recht op schriftelijke afschriften van mijn persoonsgegevens (dossier) bij u opgemaakt, binnen een termijn van een maand na indiening verzoek.
3. Ten gevolge van de Algemene richtlijnen van het Bureau Arbeidsgeschillen 2.3.11 heb ik bij een gemotiveerde antwoord recht op een kopie van het dossier.
4. De Algemene richtlijnen van het Bureau Arbeidsgeschillen 2.3.11 geeft aan dat het een en ander schriftelijk wordt vastgelegd, o.a. art 2.3.5 en 2.3.6.2, hierdoor bestaat geen twijfel dat er schriftelijke persoonsgegevens bestaat die rechtsgevolgen geeft beschreven in de landsverordening persoonsregistratie.
Het Arubaanse rechtssysteem is bepaald dat een ieder zelf mag procederen in een rechtszaak zonder tussenkomst van advocaat of gemachtigde. U geeft een kopie van het dossier aan advocaten, het weigeren om een kopie aan een niet advocaat te geven is schending van de rechten van die persoon.
Na gesprek met mw Tromp die het bestaan van een dossier tegenspreek en ik mag concluderen dat u mij aan u gerichte brief niet zal beantwoorden binnen een redelijke termijn. Verzoek ik u hierbij dringend om binnen 5 werkdagen een persoonlijke schriftelijk antwoord op mijn aan u verzonden brief van 2 januari en 12 februari 2020 (…). Mocht ik geen reactie van u krijgen binnen gestelde termijn. Zal ik een kortgeding tegen DOA (Het Land Aruba) aanspannen bij het gerecht in eerste aanleg ter verkrijgen van de verzochte persoonsgegevens.”
2.7
De verzoeken van [Eiser] zijn niet ingewilligd.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
Eiser] vordert het Gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Gedaagde te bevelen tot afgifte aan Eiser een kopie van zijn volledige dossier, bestaande uit de volgende bescheiden:
1) Telefonische afspraak tussen bemiddelaar en Evers;
2) Telefonische afspraak tussen bemiddelaar en Eiser;
3) Telefonisch gesprek tussen bemiddelaar Dirksz en Eiser op 20 december 2019;
4) Notitie gesprek tussen Dirksz en Eiser op 23 december 2019 te kantoor Gedaagde;
5) Notities gesprek tussen Tromp en Eiser op december 2019;
Kopie ingediende gegevens aan bemiddelaar Tromp door Eiser op December 2019;
6) Alle overige gegevens die in het dossier aanwezig zijn en horen te zijn;
7) Een schriftelijke bevestiging van alle gegevens die in het dossier aanwezig zijn en horen te zijn;
zulks binnen drie dagen na de datum van dit vonnis, dan wel een termijn die het Gerecht in goede justitie geraden acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom aan Eiser van Awg 500,-- per dag of gedeelte van een dag of dagdeel dat Gedaagde in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis, met een maximum van Awg 50.000,-- alsmede te bepalen, dat het gemachtigde vrijstaat de gegevensdragers (dossier) waarop bewijsbeslag is gelegd te (laten) doorzoeken op aanwezigheid van de aangeduide bescheiden, en overigens ten laste van Gedaagde die voorzieningen te treffen ex artikelen 12, 16 Landsverordening Persoonsregistratie, die de rechtbank in goede justitie geraden acht;
b. Gedaagde te veroordelen in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2
Aan de vordering legt [Eiser] ten grondslag dat hij ingevolge artikel 12 van de Landsverordening persoonsregistratie recht heeft op afgifte van een afschrift van zijn dossier binnen een maand na het verzoek daartoe. Hoewel hij de directeur DAO op 6 januari en 12 februari 2020 heeft verzocht om afgifte van een afschrift van zijn dossier, heeft deze daar tot op heden geen gevolg aan gegeven. Gezien de aanhangige arbeidszaak tegen zijn oud‑werkgever, heeft hij een spoedeisend belang bij de vordering, aldus [Eiser].
3.3
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Hoewel [Eiser] de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek heeft gedagvaard, is het Land ervan uitgegaan dat de dagvaarding voor hem was bestemd en heeft hij zich als procespartij gesteld. Gelet op die omstandigheden en het feit dat de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek geen rechtspersoon is, zal ook het Gerecht ervan uitgaan dat het Land in plaats van de directeur DAO als formele procespartij moet worden aangemerkt.
4.2
Het Land heeft het verweer gevoerd dat [Eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hiervoor een bijzondere rechtsgang bij een andere rechter openstaat of heeft opengestaan. Dit verweer slaagt. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
4.3
Volgens vaste rechtspraak is voor de burgerlijke rechter, ook recht doende in kort geding, in beginsel geen taak is weggelegd in geschillen, waarvoor de wet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengesteld. Dat brengt met zich dat de burgerlijke rechter de eiser niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn vordering, indien een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij een andere rechter openstaat of heeft opengestaan, waarin over die vordering en de daaraan ten grondslag liggende verwijten kan of kon worden beslist.
4.4
De vordering van [Eiser] neemt tot uitgangspunt dat hij op basis van de Landsverordening persoonsregistratie de directeur DAO om afgifte van een afschrift van zijn dossier heeft verzocht en dat, hoewel de directeur DAO dat verzoek moet inwilligen, op zijn verzoek nog altijd geen antwoord is gekomen. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Landsverordening persoonsregistratie stelt de houder, indien de verzoeker betreffende persoonsgegevens in de registratie zijn opgenomen, de verzoeker desverlangd binnen een maand na ontvangst van het verzoek schriftelijk een volledig overzicht daarvan met inlichtingen over herkomst ter beschikking. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Landsverordening persoonsregistratie is, indien de houder een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), op de beslissingen van deze houder die landsverordening van toepassing. Gelet hierop, en aangezien de directeur DAO een bestuursorgaan in vorenbedoelde zin is, kan op grond van artikel 9, tweede lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, van de Lar, tegen het uitblijven van een beslissing op een verzoek op grond van artikel 12, tweede lid, van de Landsverordening persoonsregistratie binnen de bij die bepaling gestelde termijn, bezwaar worden gemaakt, en zo nodig vervolgens beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Tegen afwijzende beslissingen op verzoeken op grond van artikel 12, tweede lid, van de Landsverordening persoonsregistratie staan eveneens bezwaar en zo nodig beroep open bij de bestuursrechter. Nu aldus voor klachten over de (niet-)afhandeling van verzoeken op grond van artikel 12, tweede lid, van de Landsverordening persoonsregistratie een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat, is geen plaats voor de burgerlijke rechter om over dergelijke klachten een beslissing te nemen. Dat [Eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de gevraagde informatie, brengt daarin geen verandering, aangezien ook de bestuursrechtelijke rechtsgang voorziet in de mogelijkheid om een spoedeisende voorziening bij voorzieningenrechter te vragen (artikel 54 van de Lar).
4.5
Een en ander leidt tot de conclusie dat [Eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
4.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [Eiser] in de proceskosten van het Land worden veroordeeld. Nu het Land zich heeft doen vertegenwoordigen door een ambtenaar in zijn dienst, zullen de kosten op nihil worden begroot.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verklaart [Eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2
veroordeelt [Eiser] in de kosten van deze procedure, gemaakt door het Land, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.