ECLI:NL:OGEAA:2020:286
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 juli 2020 een beschikking gegeven op vordering van het Openbaar Ministerie. De vordering betreft de bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad. De minderjarige, geboren in 2004, is het kind van een moeder en een vader die beiden in Aruba wonen. De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit, terwijl de vader de minderjarige heeft erkend. De procedure begon met een vordering die op 25 maart 2020 werd ingediend, gevolgd door een verhoor van de minderjarige op 26 mei 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de officier van justitie, de vertegenwoordigers van de Voogdijraad en de moeder aanwezig, terwijl de vader niet verscheen.
De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige op 12 maart 2020 aan het gezag van de moeder is onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad is toevertrouwd. Sindsdien verblijft de minderjarige met haar baby in een tienermoederhuis. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing tijdig is gevorderd en dat de wettelijke gronden voor de voorlopige toevertrouwing aannemelijk zijn. Het belang van de minderjarige staat voorop, en het Gerecht oordeelt dat het in haar belang is dat het gezag voorlopig door de Voogdijraad wordt uitgeoefend.
De beslissing van het Gerecht is om de moeder te schorsen uit het gezag over de minderjarige en de toevertrouwing aan de Voogdijraad voor de duur van zes maanden te bepalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.