ECLI:NL:OGEAA:2020:294

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AUA202000749
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot hervatting van werkzaamheden en schadevergoeding in kort geding tussen een eiseres en het Land Aruba

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.E.A. Hernandez, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman. De eiseres vorderde dat het gerecht het Land zou veroordelen om haar werkzaamheden binnen 48 uur na het vonnis te laten hervatten, alsook een voorschot op schadevergoeding van Afl. 7.517,79 per maand, plus wettelijke rente. De eiseres stelde dat het Land de overeenkomst, die was aangegaan op 13 december 2016, onterecht had beëindigd op 1 maart 2019. Het Land voerde verweer en stelde dat de overeenkomst op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde kon worden opgezegd.

De procedure verliep via schriftelijke stukken, aangezien de mondelinge behandeling op 20 maart 2020 niet doorging vanwege coronamaatregelen. Het gerecht oordeelde dat de beëindiging van de overeenkomst niet aan het Land kon worden toegerekend, omdat eiseres niet had aangetoond dat de beëindiging onterecht was. De vordering tot hervatting van de werkzaamheden werd afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van het Land op nihil werden begroot.

Het vonnis werd uitgesproken op 1 juli 2020 door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en is gepubliceerd onder ECLI:NL:OGEAA:2020:294.

Uitspraak

Vonnis van 1 juli 2020
Behorend bij AUA202000749
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
de openbare rechtspersoon
het Land Aruba,
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties d.d. 4 maart 2020;
- de pleitaantekeningen / verweerschrift met producties d.d. 18 mei 2020;
- de conclusie van repliek d.d. 5 juni 2020;
- de conclusie van dupliek d.d. 12 juni 2020.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 13 december 2016 is [eiseres] met het Land onder de benaming ‘Contract di Servicio’ (verzoekschrift, prod. 1) een schriftelijke overeenkomst aangegaan op grond waarvan [eiseres] ten behoeve van het Land diverse werkzaamheden zou verrichten (hierna: de overeenkomst). Die werkzaamheden bestonden blijkens de aanhef van de overeenkomst uit
“mantencion di nos camindanan, aceranan y mobilario di caya”.
2.2
In het contract is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
1. Disponibilidad di personal y medio di transporte
E contratista lo pine grupo disponibel cu ta consisti di 3 persona cu mester durante ora di trabou nan na disposicion un pick-up of equivalente (…)”
Aan het slot van de overeenkomst (pagina 7) is opgenomen:
“E contract aki lo ta cuminsa 1 Januari 2017 y lo termina 31 December 2021”
2.3
Bij brief van het Land (Dienst Openbare Werken) d.d. 28 februari 2019 is aan [eiseres] medegedeeld dat de overeenkomst met ingang van 1 maart 2019 wordt beëindigd. Nadien heeft [eiseres] op grond van de overeenkomst geen werkzaamheden meer verricht ten behoeve van het Land.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- het Land veroordeelt om [eiseres] binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis haar werkzaamheden te laten hervatten, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 1.000,00 per dag of een gedeelte ervan dat daaraan niet wordt voldaan;
- het Land veroordeelt om aan [eiseres], bij wijze van voorschot op schadevergoeding, een bedrag te betalen van Afl. 7.517,79 voor iedere maand dat [eiseres] haar werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten, totdat het contract rechtsgeldig is beëindigd, danwel enig ander door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
- het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over het gevorderde bedrag, te rekenen vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan die der voldoening;
- subsidiair: iedere andere voorziening treft die het gerecht in goede justitie vermeent;
- met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
3.2
Het Land voert hiertegen verweer. Op de grondslagen van de vorderingen en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vorderingen worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De aanvankelijk geplande mondelinge behandeling op 20 maart 2020 is niet doorgegaan, vanwege de maatregelen die de overheid medio maart heeft afgekondigd in verband met het coronavirus. Het gerecht heeft, teneinde de voortgang van de procedure niet onnodig en voor onbepaalde tijd te vertragen, beslist dat het Land schriftelijk kon antwoorden en dat partijen daarna nog konden repliceren respectievelijk dupliceren. Partijen hebben geen van beiden bezwaren geuit tegen het achterwege laten van een mondelinge behandeling, zodat het gerecht recht doet op de gewisselde stukken.
4.2
Partijen zijn niet duidelijk geweest over de inhoud en de aard van de overeenkomst. Het gerecht begrijpt uit hetgeen partijen hebben gesteld en uit de inhoud van het overgelegde contract dat [eiseres] gehouden was om samen met twee door haar ter beschikking gestelde medewerkers onderhoudswerkzaamheden te verrichten langs de openbare wegen van Aruba. Zij deed dat met door haar zelf ter beschikking gestelde auto’s en gereedschap. Het gerecht gaat er daarom met het Land vanuit dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht waarop de bepalingen uit afdeling 1 van titel 7 van boek 7 van het burgerlijk wetboek van toepassing zijn. Voor zover van de zijde van [eiseres] een beroep is gedaan op de toepasselijkheid van artikel 1613 BW (het gerecht begrijpt: artikel 7A:1613 BW) zal daaraan voorbij worden gegaan.
4.3
Volgens [eiseres] had het Land niet de bevoegdheid om de overeenkomst, die voor aan afgesproken periode was aangegaan, tussentijds te beëindigen. Bovendien heeft het Land volgens [eiseres] de overeenkomst op grond van een valse reden beëindigd. Deze stellingen van [eiseres] vormen de grondslag van haar vorderingen. Het gerecht oordeelt daaromtrent als volgt.
4.4
Zoals het Land juist heeft gesteld, kan de opdrachtgever ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde de overeenkomst van opdracht opzeggen. Artikel 7:408 lid 1 BW geldt ook voor een overeenkomst die is aangegaan voor bepaalde tijd en aan het eind van die tijd van rechtswege eindigt, tenzij (in het geval van professionele partijen) partijen anders zijn overeengekomen (zie Hof Den Haag 20 juni 2017; ECLI:NL:GHDHA:2017:1660). Dat laatste is niet gebeurd. Partijen hebben wel een termijn afgesproken, maar zij hebben nergens afgesproken dat het Land als opdrachtgever de overeenkomst niet tussentijds kan beëindigen. Een dergelijke afspraak volgt niet uit de enkele omstandigheid dat de overeenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. Een dergelijke uitleg zou immers meebrengen dat artikel 7:411 lid 1 BW zinledig is.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot het hervatten van de werkzaamheden moet worden afgewezen.
4.6 [
Eiseres] vordert naast hervatting van de werkzaamheden (een voorschot op) een schadevergoeding van Afl. 7.517,79 per maand. Dit is volgens haar het bedrag dat gemiddeld op grond van de overeenkomst aan haar werd betaald. Hieromtrent geldt het volgende
4.7
Op grond van artikel 7:411 lid 2 BW heeft de opdrachtnemer in geval van een voortijdige beëindiging van de opdracht recht op betaling van het volledige loon, indien het einde van de opdracht aan de opdrachtgever is toe te rekenen. Partijen verschillen hieromtrent van mening. Volgens [eiseres] heeft het Land aan de beëindiging ten onrechte ten grondslag gelegd dat [eiseres] een opzichter van het Land zou hebben bedreigd. In werkelijkheid was het deze opzichter, aldus [eiseres], die zich al langere tijd schuldig maakte aan seksueel ongepast gedrag jegens haar. Dit laatste is door het Land betwist.
Indien het verweer van het Land - inhoudende dat [eiseres] een opzichter van het Land heeft bedreigd op de door het Land gestelde wijze - juist is, dan is de opzegging van de overeenkomst niet aan het Land toe te rekenen in de zin van artikel 7:411 lid 2 BW. In dat geval is het Land dus niet het volle loon verschuldigd, zoals door [eiseres] gevorderd. Zonder bewijslevering, waarvoor in het kader van het dit kort geding geen plaats is, kan voorshands niet worden geoordeeld dat de beëindiging van de overeenkomst aan het Land is toe te rekenen. Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding kan derhalve niet op grond van artikel 7:411 lid 2 BW worden toegewezen.
4.7
Het gerecht ziet geen grond om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen op grond van artikel 7:411 lid 1 BW. [Eiseres] heeft dit niet aan haar vordering ten grondslag gelegd (waarmee het gerecht door toewijzing op deze grond buiten het partijdebat zou treden) en heeft bovendien ook geen feiten gesteld op grond waarvan het gedeelte van het loon dat naar redelijkheid verschuldigd zou zijn, kan worden vastgesteld.
4.8
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van het Land worden begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.