In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de vennootschappen OHL – Arellano Construction Company, Aruba Branch en OHL North America (hierna gezamenlijk OHL c.s.) een kort geding aangespannen tegen de Centrale Bank van Aruba (CBA) en de Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB). De kern van het geschil betreft de uitleg van de termen 'kapitaalverkeer' en 'lopende betalingen van salarissen' zoals gedefinieerd in de Landsverordening deviezenverkeer. OHL c.s. vorderden dat de CMB zou worden veroordeeld tot verwerking van hun uitstaande overboekingen naar OHL-USA, en dat de CBA zich zou onthouden van negatief advies aan de CMB over deze overboekingen.
De procedure begon met een mondelinge behandeling op 15 juli 2020, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. OHL c.s. stelden dat de CBA onterecht oordeelde dat de overboekingen als kapitaalverkeer moesten worden beschouwd, waarvoor een deviezenvergunning vereist is. De CBA en de CMB voerden aan dat de overboekingen geen betalingen voor arbeid of diensten betroffen, maar intern betalingsverkeer tussen OHL-Aruba en OHL-USA.
Het Gerecht oordeelde dat de CBA en de CMB in hun standpunt konden worden gevolgd en dat OHL c.s. niet-ontvankelijk verklaard moesten worden in hun vorderingen. De vorderingen van OHL c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 5 augustus 2020 door rechter A.H.M. van de Leur.