ECLI:NL:OGEAA:2020:327

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
AUA201802536
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit geldleningsovereenkomst tussen Island Finance Aruba N.V. en werknemer

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert Island Finance Aruba N.V. (hierna: Island Finance) betaling van een bedrag van Afl. 7.917,10 van [Werknemer], die een geldleningsovereenkomst met Island Finance heeft gesloten op 15 oktober 2003. Island Finance heeft [Werknemer] op 9 december 2016 gesommeerd om het verschuldigde bedrag te voldoen, maar [Werknemer] heeft verweer gevoerd en de vordering afgewezen. De procedure heeft verschillende stappen doorlopen, waaronder een verzoekschrift en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De zaak is uiteindelijk verwezen naar de rol voor vonnis.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering van Island Finance is verjaard op 9 februari 2012, omdat er geen verjaringsstuitende rechtshandelingen zijn verricht in de periode van vijf jaar na de laatste betaling op 8 februari 2007. Het Gerecht heeft de stelling van Island Finance verworpen dat er veelvuldig contact is geweest met [Werknemer], omdat deze stelling niet met bewijsstukken is onderbouwd. Ook de stelling dat een betaling op 30 september 2015 de verjaring zou hebben gestuit, is verworpen, omdat een reeds verjaarde vordering niet opnieuw kan worden gestuit.

De uitspraak van het Gerecht is dat de vordering van Island Finance wordt afgewezen en dat Island Finance als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil omdat [Werknemer] in persoon procedeert. Het vonnis is uitgesproken op 24 augustus 2020 door mr. A.H.M. van de Leur in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 24 augustus 2020
Behorend bij A.R. nr. AUA201802536
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Island Finance,
gemachtigde: mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba, te [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Werknemer],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 15 augustus 2018;
- de conclusie van antwoord, mondeling toegelicht ter rolle van 10 oktober 2018;
- de conclusie van repliek met producties, ingediend op 16 januari 2019;
- de conclusie van dupliek 13 februari 2019.
1.2
In afwachting van het vonnis in hoger beroep, omtrent de maximale contractuele rente die Island Finance in haar geldleningsovereenkomsten mag bedingen (vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 april 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), is het vonnis in de onderhavige zaak driemaal aangehouden.
1.3
De zaak is uiteindelijk verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben op 15 oktober 2003 een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij [Werknemer] van Island Finance een som geld heeft geleend onder de verplichting die som met rente terug te betalen (hierna: de overeenkomst, en/of: de geldlening).
2.2
Bij brief van 9 december 2016 heeft Island Finance [Werknemer] gesommeerd om binnen zeven dagen een bedrag van Afl. 7.917,10, vermeerderd met de contractuele rente, boeterente en buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen.
2.3
Island Finance heeft na verkregen verlof op 25 juli 2018 conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [Werknemer].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Island Finance vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [Werknemer]
veroordeelt om aan Island Finance te betalen Afl. 7.917,10, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 30 oktober 2007 en [Werknemer] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2 [
Werknemer] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Island Finance.
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW) geldt dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart na verloop van 5 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW geldt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.2
Het Gerecht is van oordeel dat het beroep van [Werknemer] op verjaring slaagt en overweegt daartoe als volgt. Zoals [Werknemer] terecht stelt blijkt uit de overgelegde stukken dat de laatste betaling van 8 februari 2007 dateert en dat er tot en met 8 februari 2012 geen verjaringsstuitende rechtshandelingen zijn verricht. De stelling van Island Finance dat zij gedurende die periode veelvuldig schriftelijk en mondeling contact heeft gehad met [Werknemer] wordt verworpen. Island Finance heeft die door [Werknemer] betwiste stelling niet met stukken onderbouwd, en bovendien is gesteld noch gebleken wanneer precies Island Finance ter zake van de geldlening telkens schriftelijk contact heeft gehad met [Werknemer]. Een telefoongesprek tussen een medewerker van Island Finance en de moeder van [Werknemer] is geen verjaring stuitende rechtshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW, welk artikel voorschrijft dat dit alleen schriftelijk kan geschieden.
4.3
De conclusie luidt dat de vordering van Island Finance op 9 februari 2012 is verjaard. Dat brengt met zich dat betaling van de vordering niet langer in rechte kan worden afgedwongen door Island Finance door instelling van een rechtsvordering tegens [Werknemer].
4.4
Ook de stelling van Island Finance dat de vordering door [Werknemer] is gestuit door het verrichten van een betaling op 30 september 2015 wordt verworpen. Een reeds verjaarde vordering kan niet alsnog worden gestuit. Tot slot geldt dat de nieuwe overeenkomst van geldlening die [Werknemer] in 2013 is aangegaan met Island Finance voor de beoordeling van de onderhavige vordering niet relevant is, omdat de vordering voortvloeiende uit de (oude) geldlening daarin niet is meegenomen.
4.5
Vorenstaande brengt mee dat de vordering van Island Finance zal worden afgewezen.
4.6
Island Finance zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Werknemer], tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat [Werknemer] in persoon procedeert.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- wijst af het door Island Finance verzochte;
- veroordeelt Island Finance in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Werknemer] tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 24 augustus 2020 in aanwezigheid van de griffier.