ECLI:NL:OGEAA:2020:329

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
AUA202001758
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nakoming van een dwangsom door het Land Aruba in verband met erfpachtverlening aan AZMIKA PROPERTIES N.V.

In deze zaak heeft AZMIKA PROPERTIES N.V. (hierna: Azmika) het Land Aruba aangeklaagd in een kort geding, omdat het Land niet voldeed aan een eerdere veroordeling tot uitgifte van erfpacht van een perceel domeingrond te Palm Beach. Azmika had in een eerder vonnis van 11 september 2019, behorend bij KG nr. AUA201802313, het Land veroordeeld gekregen om binnen dertig dagen het perceel in erfpacht uit te geven. Azmika vorderde nu een dwangsom van Afl. 10.000,- per dag dat het Land in gebreke blijft met deze nakoming, tot een maximum van Afl. 1.000.000,-. Het Land stelde dat de overeenkomst tot vestiging van erfpacht was ontbonden omdat de notariële akte niet tijdig was verleden en dat Azmika niet aan haar verplichtingen had voldaan.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2020 heeft het gerecht de standpunten van beide partijen gehoord. Azmika stelde dat zij aan alle voorwaarden had voldaan en dat het Land onrechtmatig handelde door de nakoming van de overeenkomst op te schorten. Het gerecht oordeelde dat het Land niet bevoegd was om eenzijdig een termijn voor nakoming op te leggen en dat Azmika recht had op de gevorderde dwangsom. Het gerecht heeft vastgesteld dat het Land de verplichtingen uit het vonnis van 11 september 2019 niet was nagekomen en dat Azmika belang had bij toewijzing van de dwangsom.

Het gerecht heeft het Land veroordeeld tot betaling van de dwangsom en de proceskosten van Azmika, omdat het Land onterecht had gehandeld door de nakoming van de eerdere veroordeling te weigeren. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het Land onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

KG nr. AUA202001758

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL

tevens inhoudende mondeling vonnis
van de mondelinge behandeling van opgemelde zaak gehouden op vrijdag 14 augustus 2020 om 11:00 uur voor mr. J.J. Verhoeven, rechter, bijgestaan door mr. S.M. Eman, griffier, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
AZMIKA PROPERTIES N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: Azmika,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).
Ter terechtzitting zijn verschenen Azmika bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede de heer [directeur] (directeur) en het Land bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede mw. mr. [jurist DIP] (jurist DIP) en dhr. [management team DIP] (management team DIP).
Zijdens het Land zijn voorafgaand aan de zitting op 13 augustus 2020 twee brieven met bijlagen ontvangen. Zijdens Azmika is voorafgaand aan de zitting een wijziging/aanvulling van eis ingediend. Ter zitting hebben partijen hun pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Deze stukken zijn onderdeel van het procesdossier.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Het gerecht heeft vervolgens de behandeling gesloten en mondeling vonnis gewezen, dat hieronder is weergegeven.
1. OVERWEGINGEN
1.1
In het inleidend verzoekschrift, ingediend op 23 juli 2020, heeft Azmika zakelijk weergegeven, gevorderd dat het gerecht het Land veroordeelt om
primaireen dwangsom te betalen van Afl. 10.000,- per dag of dagdeel dat het Land in gebreke blijft met het nakomen van de veroordelingen zoals opgenomen in het vonnis van 11 september 2019 behorend bij KG nr. AUA201802313 (hierna: het vonnis van 11 september 2019) tot een maximum van Afl. 1.000.000,-, indien het Land binnen 30 dagen na het betekenen van dit proces-verbaal tevens inhoudende mondeling vonnis in gebreke blijft met de uitvoering van het vonnis. Bij akte aanvulling eis heeft Azmika
subsidiairgevorderd om de de notaris T. Johnson te machtigen en te gelasten om de akte van erfpachtverlening conform het vonnis te ondertekenen. Dit alles met veroordeling van het Land tot betaling van de proceskosten.
1.2
Azmika stelt zich kort gezegd op het standpunt dat het Land jegens haar onrechtmatig handelt door de veroordeling tot uitgifte in erfpacht van het perceel domeingrond te Palm Beach conform de overeenkomst van 1 november 2017 niet na te komen. Azmika stelt dat zij aan alle voorwaarden heeft voldaan zoals opgenomen in de overeenkomst van 14 november 2017 tot vestiging van erfpacht, zodat er voor het Land geen reden is om de nakoming op te schorten. Het Land weigert tot op heden echter om de overeenkomst na te komen, ook nadat de vordering van het Land om de executie te schorsen bij vonnis van dit gerecht van 14 november 2019 was afgewezen. Uit deze houding van het Land blijkt dat aan de veroordeling in het vonnis van 11 september 2019 ten onrechte geen dwangsom is verbonden.
1.3
Het Land stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de overeenkomst tot vestiging van erfpacht, conform artikel 21 van datzelfde overeenkomst, is ontbonden omdat de notariële akte van erfpachtverlening niet binnen zes maanden na dagtekening van de overeenkomst is verleden. Na het vonnis van 11 september 2019 is de termijn van nakoming door de Minister nog verlengd tot januari 2020 en vervolgens tot 30 april 2020. Vestiging van het erfpachtsrecht bleek voor het verlopen van laatstgenoemde termijn niet mogelijk, omdat Azmika de erfpachtscanons over de periode 2017 tot en met 2020 nog niet had voldaan, hetgeen wel als voorwaarde is gesteld in de erfpachtovereenkomst. Het Land heeft de nakoming dan ook terecht opgeschort. De Minister is niet bereid om de termijn voor nakoming nogmaals te verlengen.
1.4
Het gerecht oordeelt als volgt. Op grond van het vonnis van 11 september 2019 was het Land gehouden om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis het betreffend perceel aan Azmika in erfpacht uit te geven. In het midden kan blijven of het Land bevoegd was om de nakoming op te schorten wegens het niet betalen van de erfpachtcanons (zoals het Land stelt) of dat zij dit niet mocht, nu het Land na het ondertekenen van de overeenkomst in 2017 onterecht had geweigerd om die overeenkomst vrijwillig na te komen, zodat Azmika door toedoen van het Land tot op heden het genot van het erfpachtsrecht niet heeft gehad (zoals Azmika stelt). Vast staat immers dat Azmika in juni 2020 het bedrag van de erfpachtscanons over de periode 2017 – 2020 aan het Land heeft betaald. Daarmee is aan alle voorwaarden voor levering van het erfpachtsrecht voldaan. Het Land kan zich er thans niet op beroepen dat de oorspronkelijke, in de overeenkomst opgenomen, termijn van zes maanden is verlopen. Op het moment dat het Land in het vonnis van 11 september 2019 tot nakoming van de overeenkomst werd veroordeeld, was die termijn immers al verlopen, zonder dat dit aan een veroordeling in de weg stond. Het Land heeft niet de bevoegdheid om na de veroordeling in het vonnis eenzijdig aan Azmika een termijn voor nakoming op te leggen.
Het verweer van het Land dat zij is veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis na te komen en dat deze termijn inmiddels is verstreken, behoeft blijkens de evidente onjuistheid geen bespreking. Het gerecht kan zich niet voorstellen dat het Land niet heeft begrepen dat deze termijn is gesteld in het belang van Azmika en niet in het belang van het Land.
1.5
Het gerecht heeft tot twee keer toe erop vertrouwd dat het Land vrijwillig de uitspraak in het vonnis van 11 september 2019 zal nakomen. Het Land heeft het recht van erfpacht op het betreffende perceel thans nog steeds niet aan Azmika overgedragen. De stelling van het Land dat zij van het vonnis van 11 september 2019 in hoger beroep is gegaan en om die reden geen uitvoering dient te geven aan het vonnis, wordt verworpen. De veroordeling in het vonnis van 11 september 2019 zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uit de houding van het Land na het wijzen van het vonnis van 11 september 2019 alsmede uit de mededelingen van het Land ter zitting dat zij zich niet gebonden voelt om het vonnis alsnog na te komen, volgt dat Azmika belang heeft bij toewijzing van de gevorderde dwangsom. Omdat het Land zelfs ter zitting niet scheen te begrijpen welke verplichtingen voor haar uit het vonnis van 11 september 2019 voortvloeien, zal het gerecht geen maximum aan de dwangsom verbinden.
1.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het Land in proceskosten van Azmika worden veroordeeld. Nu het Land zich niet heeft gehouden aan het vonnis van 11 september 2019, de handelswijze van het Land onaanvaardbaar is en zij Azmika daarmee onnodig op kosten heeft gejaagd, zal het Land worden veroordeeld in de werkelijk gemaakte proceskosten van Azmika, die, na toelichting door de gemachtigde van Azmika, worden begroot op Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 228,21 aan oproepingskosten en Afl. 17.250,- aan gemachtigdensalaris (zijnde $ 9.000,--; kosten gemachtigde uurtarief $ 400,-) + Afl. 1.500,- (liquidatietarief kort geding)).
2. DE UITSPRAAK
2.1
veroordeelt het Land om een dwangsom van Afl. 10.000,- per dag of gedeelte van een dag aan Azmika te betalen indien het Land nalatig blijft om binnen 30 dagen, na betekening aan het Land van dit proces-verbaal inhoudende mondeling vonnis, aan de veroordelingen opgenomen in het vonnis van 11 september 2019 behorend bij K.G. nr. AUA201802313 te voldoen;
2.2
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Azmika worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 228,21 aan explootkosten en Afl. 17.250,- aan salaris van de gemachtigde;
2.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
2.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.