ECLI:NL:OGEAA:2020:362

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
AUA201901454
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser [eiser] schadevergoeding van gedaagden, waaronder de advocaat mr. D.G. Kock, wegens vermeende wanprestatie in de juridische bijstand die hij ontving in een eerdere procedure tegen Kong Hing Supercenter N.V. Eiser stelde dat gedaagden hem niet adequaat hadden geïnformeerd over belangrijke zaken, zoals de betaling van een deskundige en de risico's van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen. De procedure begon met een verzoekschrift en omvatte verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Het Gerecht oordeelde dat gedaagden, door tussenkomst van [ex-werknemer KH] en [eiser], voldoende informatie hadden verstrekt over de betalingsverplichtingen en de gevolgen van het niet betalen. Het Gerecht concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat gedaagden tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen advocaten en hun cliënten, vooral in complexe zaken met financiële belangen.

Uitspraak

Vonnis van 16 september 2020
Behorend bij A.R. no. AUA201901454
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba, voor deze zaak gedomicilieerd te ’s-Hertogenbosch (Nederland) ten kantore van zijn in Nederland gevestigde hierna genoemde advocaat,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. J. Oerlemans,
tegen:
de besloten vennootschap
ADVOCATENPRAKTIJK MR D.G. KOCK] N.V.,
tevens h.o.d.n.
DAVID KOCK LEGAL B.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: DKL,
en:
[naam gedaagde 2],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
gedaagden,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiser] was van 3 oktober 2003 tot september 2008 als kantoormedewerker werkzaam voor Kong Hing Supercenter N.V. (hierna: Kong Hing). Kong Hing voerde een supermarkt in Aruba.
2.3
In 2008 raakten [eiser] en acht andere voormalige medewerkers van Kong Hing verwikkeld in een rechtszaak tegen Kong Hing. In deze procedure werd [eiser] vertegenwoordigd door [gedaagde 2].
2.4
Bij vonnis van 18 september 2013 van het Gerecht in de zaak met als nummer A.R. 3241 van 2008 is de vordering van Kong Hing tot hoofdelijke veroordeling van onder meer [eiser] tot betaling van Afl. 4.941.781,60 in hoofdsom afgewezen (hierna: het GEA-vonnis).
2.5
Op 29 oktober 2013 heeft Kong Hing een akte van hoger beroep ingediend tegen het GEA-vonnis. Op 10 december 2013 heeft Kong Hing vervolgens een memorie van grieven ingediend en haar eis gewijzigd.
2.6
In de tussenvonnissen van 24 februari 2015, 22 november 2016 en 20 februari 2018 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) in de zaak met als nummer AR 3241/2008 ghis 69491 – H 243/14 (hierna: de tussenvonnissen van 24 februari 2015, 22 november 2016 en 20 februari 2018 van het Hof) heeft het Hof onder meer geoordeeld dat hij vooralsnog de heer [naam deskundige] (hierna: de deskundige) als deskundige zal benoemen om de door Kong Hing ingediende CATC-rapportage tegen het licht te houden, en dat de kosten van de deskundige gelijk zullen worden verdeeld tussen partijen, aldus dat Kong Hing de helft verschuldigd is en dat geïntimeerden hoofdelijk de andere helft verschuldigd zijn. Het tussenvonnis van het Hof van 20 februari 2018 is op 28 februari 2018 vanwege [gedaagden] doorgestuurd naar de heer [naam ex-werknemer KH] (hierna: [ex-werknemer KH]). Dat tussenvonnis vermeldt onder rechtsoverweging 2.2 onder meer het volgende: “
(…). In het tussenvonnis van 22 november 2016 (rov. 2.9) is beslist dat de kosten van de deskundige gelijk worden verdeeld, aldus dat KH de helft verschuldigd is en geïntimeerden hoofdelijk de andere helft verschuldigd zijn.”.
2.7
Op 21 mei 2018 heeft Kong Hing een akte genomen inhoudende nadere concretisering van eis.
2.8
Bij tussenvonnis van het Hof van 26 juni 2018 in de zaak met als nummer AR 3241/2008 ghis 69491 – H 243/14 (hierna: het tussenvonnis van 26 juni 2018 van het Hof) is een deskundigenbericht gelast. Daarbij is onder meer bepaald dat de deskundige zijn werkzaamheden niet behoeft aan te vangen alvorens hij van Kong Hing de helft en van geïntimeerden (hoofdelijk) de andere helft van het door hem daarvoor verlangde voorschot heeft ontvangen.
2.9
Bij brief van 4 september 2018 heeft de deskundige zijn voorschot vastgesteld op een bedrag van Afl. 30.000,-.
2.1
In een e-mailbericht van 17 oktober 2018 van de griffier van het Hof gericht aan [gedaagden] en de gemachtigde van Kong Hing heeft die griffier partijen verzocht om binnen veertien dagen te voldoen aan de betaling van het voorschot van Afl. 15.000,- elk aan de deskundige (hierna: het e-mailbericht van de griffier). Verder bericht de griffier aan partijen dat indien na die termijn niets is ontvangen door de deskundige, het Hof een beslissing zal nemen die hij geraden acht.
2.11
Bij e-mailbericht van 17 oktober 2018 stuurt de secretaresse van [gedaagden] mevrouw [naam secretaresse 1] (hierna: [secretaresse 1]) het e-mailbericht van de griffier door naar [ex-werknemer KH].
2.12
Bij e-mailbericht van 17 oktober 2018 reageert [ex-werknemer KH] op het e-mailbericht van [secretaresse 1] van diezelfde dag met de vraag waar de betaling gedaan moet worden en of de betaling bij [gedaagden] dient te worden gedaan. In een ander e-mailbericht van diezelfde dag vraagt [ex-werknemer KH] aan [secretaresse 1] of uitstel van betaling verzocht kan worden, omdat de meesten van hen niet het volledige bedrag van Afl. 1.666,67 per persoon binnen veertien dagen kunnen voldoen.
2.13
Op 23 oktober 2018 heeft Kong Hing een bedrag van Afl. 15.000,-, zijnde de helft van het door de deskundige verlangde voorschot, aan de deskundige betaald.
2.14
Bij e-mailbericht van 12 november 2018 heeft [gedaagden] namens zijn cliënten (waaronder begrepen [eiser]) het Hof bericht dat zijn cliënten niet het gehele bedrag kunnen opbrengen.
2.15
In het eindvonnis van het Hof van 20 november 2018 in de zaak met als nummer AR 3241/08 ghis 69491 – H 243/14 – AUA2018H00065 (hierna: het eindvonnis) heeft het Hof onder meer geoordeeld dat Kong Hing haar vordering gedocumenteerd heeft onderbouwd, dat geïntimeerden (waaronder begrepen [eiser]) wensten dat de onderbouwing door een deskundige tegen het licht zou worden gehouden, maar dat geïntimeerden dit onmogelijk hebben gemaakt door de deskundige niet de helft van het door hem gevraagde voorschot te betalen. Verder heeft het Hof geoordeeld dat geïntimeerden ook geen adequaat inhoudelijk verweer hebben gevoerd en is onder meer [eiser] veroordeeld om Afl. 2.926.119,08 aan Kong Hing te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.16
Bij e-mailbericht van 20 december 2018 bericht [eiser] aan [gedaagden] dat zij tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen ten opzichte van hem en stelt [eiser] [gedaagden] aansprakelijk voor alle schade. Bij e-mailbericht van diezelfde dag ontkennen [gedaagden] tekort te zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen.
2.17
In een verklaring van 27 maart 2019 van [naam secretaresse 2] (hierna: [secretaresse 2]), secretaresse van [gedaagden], verklaart zij onder meer het volgende:

(…) In de zaak Kong Hing is dat mijn -inmiddels ex- collega [naam ex-secretaresse 3] die het meest betrokken was met deze zaak. Van haar vernam ik dat het contact met de clienten in die zaak het meeste verliep of via de heer [ex-werknemer KH] of [eiser], die deel uitmaakten van de groep ex-werknemers van Kong Hing. In de periode dat [naam ex-secretaresse 3] arbeidsongeschikt was verklaard nam de heer [ex-werknemer KH] telefonisch contact met mij of mijn collega [naam secretaresse 1] over de zaak. Ook heeft hij mij een paar email gestuurd. Hij was de contactpersoon voor de groep en hij zei ook dat hij alles met de groep opnam en daarna bij ons daarop terugkwam.
Volgens mij was het in september of oktober vorig jaar dat [ex-werknemer KH] veel belde (ook dhr [eiser]) over het feit dat er een bedrag moest worden betaald aan een deskundige voor een onderzoek. Zij gaven aan dat niet iedereen bereid was om financieel bij te dragen en dat zij het geld niet bij elkaar konden krijgen. Aan hen werd duidelijk gemaakt dat het heel belangrijk was om het geld te betalen, omdat de rechter (het Hof) anders een beslissing zou nemen die misschien in hun nadeel zou vallen.“.
2.18
In een verklaring van 11 april 2019 van [secretaresse 1], verklaart zij onder meer het volgende:

(…) Al vele jaren ben ik bekend met de procedure van de ex-werknemers van Kong Hing ([eiser], [naam ex-werknemer KH 1], [naam ex-werknemer KH 2] – [naam ex-werknemer KH 3], [ex-werknemer KH], [ex-werknemer KH 4], [ex-werknemer KH 5], [ex-werknemer KH 6] en [ex-werknemer KH 7]). Vanaf dat ik werkzaam ben op het kantoor loopt het contact over deze zaak alleen via de heer [ex-werknemer KH] en [eiser]. Zij nemen contact met het kantoor namens de groep of wij nemen contact met een van hen op die dan verder met de rest van de groep de kwestie verder opneemt. Dat is nooit anders geweest. (…).
Toen de uitspraak op kantoor binnenkwam werd [ex-werknemer KH] daarvan op de hoogte gesteld. Hij wilde meteen een afspraak met mr [gedaagde 2] maar dan kon pas bij diens terugkeer van vakantie. Die afspraak was gemaakt voor 31 augustus 2018.
Hierna is veelvuldig telefonisch en email contact geweest met [eiser] en vooral ook met [ex-werknemer KH]. Ze belden/mailen om door te vragen wanneer het geld dat het Hof had vastgesteld moest worden betaald en wat er zou gebeuren als zij niet konden betalen. Ook gaven zij aan dat de anderen geen interesse hadden getoond om te betalen en dat zij (hun drieen: [ex-werknemer KH], [eiser] en [naam ex-werknemer KH 2]) niet voor de rest wilden betalen.
Ook gaven zij aan dat de anderen geen interesse hadden getoond om te betalen en dat zij (hun drieen: [ex-werknemer KH], [eiser] en [ex-werknemer KH 2]) niet voor de rest wilden betalen. Op hun uitdrukkelijk verzoek heb ik aan mr [gedaagde 2] de vraag voorgelegd wat er zou gebeuren als het hen niet zou lukken om het bedrag te betalen. Van mr. [gedaagde 2] kreeg ik door dat zij dat echt moesten doen omdat ander het Hof toch een beslissing zou nemen. Ook toen wij doorkregen dat Kong Hing wel haar deel had betaald heb ik dit doorgegeven aan [ex-werknemer KH] en ook via email is er correspondentie waarin ik dat aan [ex-werknemer KH] heb aangegeven en benadrukt dat zij voor de deadline het bedrag van Af 15.000,- aan de deskundige moesten betalen. Zij gaven echter aan dat dit niet zou lukken.
(…).”.
2.19
In een verklaring van 11 april 2020 van [naam ex-werknemer KH 3] (hierna: [ex-werknemer KH 3]) verklaart zij onder meer het volgende:

Ondergetekende vormde samen met haar ex-collega’s [eiser], [naam ex-werknemer KH], [naam ex-werknemer KH 1]], [naam ex-werknemer KH 5], [ex-werknemer KH 7], [ex-werknemer KH 6], [ex-werknemer KH 4] een groep werknemers die in diverse rechtsgeschillen betrokken waren tegen de ex-werkgever Kong Hing Supercenter N.V. betrekking hebbende op de tijdens hun dienstverband opgenomen gelden als lening. Deze groep werknemers hebben ongeveer 11 jaar geleden al de diensten betrokken van de advocaat [gedaagde 2] om hen in de diverse zaken bij te staan. Gezien de grote van de groep is al sinds aanvang door de groep besloten dat het contact met de advocaat via [eiser] of [naam ex-werknemer KH] zou verlopen zodat de advocaat een aanspreekpunt zou hebben en dat [eiser] en [ex-werknemer KH] vervolgens met de rest van de groep contact zou zoeken en eventuele punten bespreken en stukken doen toekomen. Over al deze jaren is ondergetekende op deze wijze steeds op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen in de zaak en steeds ook kopie van alle stukken gekregen via [eiser] of [naam ex-werknemer KH]. (…)“.
2.2
In een e-mailbericht van 7 oktober 2019 verklaart [ex-werknemer KH] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende:

Ik heb begrepen dat [gedaagde 2] / DK Legal in die zaak het standpunt hebben ingenomen dat alle communicatie over de zaak tussen Kong Hing en de groep werknemers via mij en [eiser] zou verlopen. Volgens [gedaagde 2] / DK Legal zouden wij alles coördineren door steeds alles met de rest van de groep te bespreken en terug te koppelen met het kantoor. Dit is niet waar. Ik heb nooit met [gedaagde 2] (of DK Legal) afgesproken dat ik (alleen of samen met [eiser]) contactpersoon zou zijn van de groep werknemers en dat alle communicatie via mij zou lopen. Ik snap ook niet goed waarom zo’n afspraak gemaakt zou moeten worden want [gedaagde 2] kan gewoon iedereen mailen. Verder begrijp ik dat [naam ex-secretaresse 3] heeft verklaard dat zij altijd alle stukken van mij heeft ontvangen, maar ook dat is onjuist. Ik heb zelf niet eens alle stukken van [gedaagde 2] ontvangen. Ik heb die dus ook niet kunnen doorsturen naar [naam ex-secretaresse 3]. (…)“.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
1. Afl. 274.269,11, althans enig ander door het Gerecht te bepalen bedrag, aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 24 september 2008;
2. “
de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het onder I vastgestelde bedrag, vanaf 20 november 2018 tot en met de dag der algehele voldoening,
3. de proceskosten.
3.2 [
gedaagden] voeren verweer en concluderen dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorzover sprake zou zijn van een nietige oproeping van [gedaagden] zoals door hen gesteld, heeft te gelden dat door het enkele verschijnen van hen in deze procedure op de dienende dag en tijd die nietigheid is gedekt. Het verweer van [gedaagden] op dit punt wordt verworpen.
4.2
Gebleken is dat mr. Oerlemans voornoemd het verzoekschrift in samenwerking met mr. M.B. Boyce, zijnde een in Aruba gevestigd advocaat, heeft ingediend, welk verzoekschrift is ondertekend door die mr. Boyce. Derhalve is geen sprake van een onbevoegdelijk ingediend verzoekschrift, zoals gesteld door [gedaagden]. Overige gronden waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte zijn gesteld noch gebleken. Als [gedaagde 2] niet op de voet van artikel 7:404 BW met DKL hoofdelijk aansprakelijk is voor beweerdelijke door [eiser] geleden schade uit beweerdelijke wanprestatie en hij derhalve geen vorderingsrecht heeft op [gedaagde 2], dienen de rechtsvorderingen van [eiser] voorzover gericht tegen [gedaagde 2] worden afgewezen. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden] wordt verworpen.
4.3.1
Wat betreft het antwoord op de vraag of [gedaagde 2] naast DKL op de voet van voormelde wettelijke bepaling ook aansprakelijk is voor beweerdelijke schade als gevolg van wanprestatie zoals gesteld door [eiser] wordt het volgende overwogen. Artikel 7:404 BW luidt: “
Indien de opdracht is verleend met het oog op een persoon die met de opdrachtnemer of in zijn dienst een beroep of bedrijf uitoefent, is die persoon gehouden de werkzaamheden, nodig voor de uitvoering van die opdracht, zelf te verrichten, behoudens voorzover uit de opdracht voortvloeit dat hij deze onder zijn verantwoordelijkheid door anderen mag laten uitvoeren; alles onverminderd de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer.”.
4.3.2
In het licht van die bepaling staat vast dat [eiser] met DKL een overeenkomst van opdracht heeft gesloten om hem samen met nog zeven andere personen (hierna: de groep) bij te staan in de procedure tegen Kong Hing. Onder randnummer 12. van zijn verzoekschrift stelt [eiser]: “
Daarmee is voldoende duidelijk dat mr. [gedaagde 2] zijn werkzaamheden namens DKL heeft verricht en dat er tussen DKL en [eiser] een overeenkomst (van opdracht) tot stand is gekomen.”. Onder randnummer 15. van zijn conclusie van repliek stelt [eiser] niet meer dan dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] is gebaseerd op artikel 7:404 BW.
4.3.3
Naar het oordeel van het Gerecht moet de hiervoor onder 4.3.1 geformuleerde vraag ontkennend worden beantwoord. Niet in geschil is tussen partijen dat op enig in het verleden gelegen moment tussen [eiser] enerzijds en DKL anderzijds een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen voor het verlenen van juridische bijstand aan [eiser] in de zaak tegen Kong Hing. [eiser] heeft echter niet gesteld dat bij het sluiten van die overeenkomst is afgesproken dat de bij DKL in dienst zijnde [gedaagde 2] de opdracht persoonlijk moest uitvoeren. Dit klemt temeer omdat het Gerecht ambtshalve op de hoogte is van de omstandigheid dat [gedaagde 2] niet de enige advocaat is in dienst van DKL. De slotsom op dit onderdeel luidt dat de stelling van [eiser], dat naast DKL als contractspartij ook [gedaagde 2] op de voet van artikel 7:404 BW persoonlijk aansprakelijk is voor de beweerdelijke schade uit beweerdelijke wanprestatie, feitelijke grondslag mist, en daarom wordt gepasseerd.
4.3.4
Vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van [eiser] voorzover gericht tegen [gedaagde 2] zullen worden afgewezen.
4.4
In het licht van de hiervoor onder 2. vermelde feitelijkheden legt [eiser] Kort gezegd aan zijn vordering de stelling ten gronde dat DKL aansprakelijk is voor de door hem geleden schade omdat de bij haar in dienst zijnde [gedaagde 2] (ernstig) toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als advocaat van [eiser] in de bij partijen genoegzaam bekende procedure in hoger beroep (hierna: de procedure) door:
i. het bestaan en de inhoud van het tussenvonnis van het Hof van 26 juni 2018 (hierna: het tussenvonnis), waarbij het Hof een deskundige heeft benoemd (hierna: de deskundige) en waarbij is bepaald dat hij zijn werkzaamheden niet hoeft aan te vangen voordat gedaagden in die zaak (waaronder begrepen [eiser]) hoofdelijk de helft van het voorschot van die deskundige hebben voldaan nooit aan [eiser] kenbaar te maken;
ii. het bestaan en de inhoud van de brief van de deskundige van 4 september 2018, waarin hij zijn voorschot heeft bepaald op Afl. 30.000,--, nooit aan [eiser] kenbaar te maken;
iii. het bestaan en de inhoud van het e-mailbericht van de griffier van 17 oktober 2018, waarin zij heeft verzocht om het voorschot binnen 14 dagen te voldoen, bij gebreke waarvan het Hof een beslissing zou nemen die het geraden acht, nooit aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt;
iv. [eiser] nooit te waarschuwen voor de risico’s van het niet voldoen van een voorschot van de deskundige;
v. zonder overleg met [eiser] op 12 november 2018 een e-mail ter versturen naar het Hof inhoudende de onterechte mededeling dat gedaagden hun deel van het aan de deskundige te betalen voorschot niet kunnen opbrengen, terwijl [eiser] - indien hij hiervan op de hoogte was geweest - dat voorschot volledig zou hebben betaald.
Meer concreet stelt [eiser] onder randnummer 42. van zijn verzoekschrift dat [gedaagde 2] aldus zijn belangen in de procedure niet heeft behartigd op een wijze die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ter zake van die door [gedaagden] gemotiveerd bestreden stellingen wordt het volgende overwogen.
4.5
De in dit geschil te beantwoorden vraag is inderdaad of [gedaagde 2] in en met betrekking tot de procedure de belangen van [eiser] al dan niet heeft behartigd op een wijze die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.6
Ter zake van de hiervoor onder i. tot en met v. vermelde stellingen van [eiser], waarin het standpunt van [eiser] ligt besloten dat [gedaagden] wanprestatie jegens hem hebben gepleegd door ter zake van (het verloop van) de procedure niet of niet naar behoren met hem te communiceren, wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt voorop gesteld dat gesteld noch is gebleken dat DKL en/of [gedaagde 2] enerzijds en [eiser] anderzijds waren overeengekomen dat communicatie tussen hen schriftelijk moest verlopen en evenmin is gesteld of gebleken dat afspraken tussen hen alleen schriftelijk gemaakt konden worden. Verder wordt het volgende vooropgesteld overwogen. Regel 8 van de in Aruba geldende gedragsregels voor de advocatuur luidt als volgt: “
De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.”. Het in deze regel neergelegde schriftelijkheidsvereiste ziet op het voorkomen van bewijsproblemen tussen de advocaat en zijn cliënt over en weer. Het niet naleven van die regel staat niet in de weg aan de geldigheid van anderszins gemaakte afspraken.
4.7 [
gedaagden] stellen bij wijze van verweer dat [gedaagde 2] en/of DKL steeds door tussenkomt van [ex-werknemer KH] en/of [eiser] met de groep (waaronder begrepen [eiser]) communiceerde en mocht communiceren over de procedure, omdat reeds in een vroeg stadium van de procedure was afgesproken met de groep dat het contact tussen [gedaagden] en de groep zou verlopen via [eiser] en/of [ex-werknemer KH], die alles zouden coördineren, met de groep bespreken en zouden terugkoppelen met [gedaagden]. De stelling van [eiser] in dat verband dat partijen nimmer hebben afgesproken dat de communicatie tussen [gedaagde 2] en de groep (waaronder begrepen [eiser]) via [ex-werknemer KH] en/of [eiser] zou verlopen, omdat een dergelijke afspraak nimmer schriftelijk is vastgelegd, doet gelet op het hiervoor vermelde niet ter zake. De stelling van [eiser], dat die afspraak nooit is gemaakt, mist in het licht van het hierna volgende voldoende onderbouwing en wordt daarom gepasseerd.
4.8
Vast staat dat in het licht van het tussenvonnis van 26 juni 2018 van het Hof de van de groep deeluitmakende [ex-wernemer KH 3] op elf april 2020 de hiervoor onder 2.19 vermelde verklaring heeft afgelegd. Volgens [ex-wernemer KH 3] heeft de groep ter zake van hun zaak tegen Kong Hing gezien haar grootte al sinds de aanvang van die zaak besloten dat het contact met de advocaat via [eiser] of [naam ex-werknemer KH] zou verlopen zodat de advocaat een aanspreekpunt zou hebben en dat [eiser] en [ex-werknemer KH] vervolgens met de rest van de groep contact zouden zoeken en eventuele punten bespreken en stukken doen toekomen. [ex-wernemer KH 3] verklaart verder dat zij gedurende de procedure door de jaren heen steeds op die wijze op de hoogte is gehouden van alle ontwikkelingen in de zaak en steeds ook kopie van alle stukken heeft gekregen via die [eiser] of die [ex-werknemer KH]n. Het Gerecht ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van [ex-wernemer KH 3] en de door haar afgelegde verklaring, temeer omdat die niet in haar eigen voordeel strekt of kan strekken. Daar komt bij dat de verklaring van [ex-wernemer KH 3] wordt ondersteund door de hiervoor onder 2.17 vermelde verklaring van [secretaresse 2] en de hiervoor onder 2.18 vermelde verklaring van [secretaresse 1]. Anders dan [eiser] oordeelt het Gerecht ook die verklaringen betrouwbaar, nu die op hun beurt worden ondersteund door de verklaring van [ex-wernemer KH 3]. Daarentegen oordeelt het Gerecht de hiervoor onder 2.20 vermelde verklaring van [ex-werknemer KH] onvoldoende betrouwbaar. Het Gerecht is ambtshalve op de hoogte van het gegeven dat [ex-werknemer KH] soortgelijke vorderingen met dezelfde grondslagen als die van [eiser] aanhangig heeft bij dit Gerecht, waarin gelijktijdig met deze zaak vonnis wordt gewezen. [ex-werknemer KH] heeft aldus onmiskenbaar groot belang bij zijn verklaring en ook bij de uitkomst van deze zaak.
4.9
Vorenstaande brengt mee dat vast komt te staan dat [gedaagden] steeds door tussenkomst van [ex-werknemer KH] of [eiser] met de groep (waaronder begrepen [eiser] zelf dus) communiceerden en mochten communiceren over de procedure, en dat er zij gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat met die communicatiewijze de hele groep werd bereikt. Dit temeer omdat gesteld noch gebleken is dat [eiser] (of andere groepsleden) gedurende de procedure ooit bezwaar heeft/hebben gemaakt tegen de manier waarop de informatie omtrent de procedure door tussenkomst van [ex-werknemer KH] naar hem toe werd gecommuniceerd.
4.1
Vast staat dat vanwege [gedaagden] het hiervoor onder 2.6 vermelde tussenvonnis van het Hof van 20 februari 2018 is doorgestuurd naar [ex-werknemer KH], en dat in dat vonnis reeds is geoordeeld dat geïntimeerden (waaronder begrepen de groep waaronder begrepen [eiser]) hoofdelijk de helft van de kosten van de deskundige verschuldigd waren. Aldus mochten [gedaagden] er in ieder geval gerechtvaardigd op vertrouwen dat de groep, waaronder begrepen [eiser], wist dat zij hoofdelijk (het geheel van) de helft van bedoeld voorschot verschuldigd waren aan de deskundige. In dat licht is gesteld noch gebleken dat [eiser] niet wist wat dat inhield.
4.11
Vast staat verder dat de griffier van het Hof het hiervoor onder 2.10 vermelde e-mailbericht op 17 oktober 2018 heeft verzonden naar [gedaagden], en dat de secretaresse van [gedaagden] dat bericht op diezelfde datum heeft doorgestuurd naar [ex-werknemer KH]. Het Gerecht volgt in dat verband [gedaagden] in hun standpunt dat de groep, waaronder begrepen [eiser] dus, afdoende/behoorlijk is geïnformeerd over de beslissing van het Hof ter zake van betaling van het voorschot van de deskundige alsmede over het in niet mis te verstane bewoordingen (indirect) kenbaar gemaakte risico als dat voorschot niet zou worden betaald, althans mochten [gedaagden] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij (in verbinding met het toesturen aan [ex-werknemer KH] van het onder 2.6 vermelde tussenvonnis) aldus hadden voldaan aan hun ook jegens [eiser] in acht te nemen informatieplicht. Dat [gedaagden] te dezen niet in eigen bewoordingen direct hebben gecommuniceerd met de groep (door tussenkomst van [ex-werknemer KH]) doch hebben volstaan met het doorsturen aan de groep van een in samenhang met voormeld eerder toegestuurde tussenvonnis niet mis te verstaan bericht van de griffier van het Hof maakt vorenstaande niet anders. Dit klemt temeer omdat is gesteld noch gebleken dat [eiser] dat voor zich sprekende bericht van de griffier niet had begrepen. Daar komt nog bij dat uit voormelde verklaring van [secretaresse 1] blijkt dat zij naar aanleiding van de woorden van [eiser] en/of [ex-werknemer KH], dat niet iedereen van de groep bereid was om financieel bij te dragen en dat zij het bedrag aan voorschot niet bij elkaar konden krijgen, namens [gedaagden] aan [ex-werknemer KH] en/of [eiser] duidelijk heeft gemaakt dat het heel belangrijk was om het voorschot te betalen omdat het Hof anders een beslissing zou nemen die misschien in hun nadeel zou zijn. Daaruit volgt dat de groep (waaronder begrepen [eiser]) vanwege [gedaagden] op heldere wijze is gewezen op het risico als betaling van het voorschot zou uitblijven, althans mochten [gedaagden] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij op deze wijze ook [eiser] hadden gewaarschuwd.
4.12
In het licht van vorenstaande staat verder vast dat [ex-werknemer KH] met zijn hiervoor onder 2.12 vermelde tweede email van 17 oktober 2018 aan [gedaagden] heeft gevraagd of uitstel van betaling van het voorschot verzocht kon worden, omdat de meesten van de groep niet het volledige bedrag van Afl. 1.666,67 per persoon binnen veertien dagen konden voldoen). Naar aanleiding van die email van [ex-werknemer KH] mochten [gedaagden] er naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd op vertrouwen dat de groep het bedrag van Afl. 15.000,- aan voorschot voor de deskundige niet of niet op tijd zou kunnen opbrengen, temeer omdat is gesteld noch gebleken dat [eiser] (of enig ander lid van de groep) aan [gedaagden] te kennen had gegeven het gehele hoofdelijk verschuldigde bedrag voor de groep tijdig op tafel te leggen. In het licht van dat alles en de omstandigheid dat tijdige betaling van het voorschot is uitgebleven [1] hebben [gedaagden] bij e-mailbericht van 12 november 2018 het Hof terecht bericht en mogen berichten dat de groep (waaronder begrepen [eiser]) niet in staat is het gehele bedrag aan voorschot te betalen [2] . Het Hof heeft vervolgens bij die stand van zaken het eindvonnis gewezen met de voor [eiser] bekende voor hem niet positieve inhoud, waarvoor de groep en dus ook [eiser] afdoende en in niet mis te verstane bewoordingen (indirect, door middel van het doorsturen van het voor zich sprekende e-mailbericht van de griffier en ook direct door [secretaresse 1] namens [gedaagden]) was gewaarschuwd.
4.13
De algehele slotsom luidt dat de hiervoor onder iii., iv. en v. vermelde stellingen van [eiser] en zijn stelling dat DKL en/of [gedaagde 2] zich jegens hem schuldig heeft of hebben gemaakt aan schadeveroorzakende wanprestatie door niet of onvoldoende te communiceren zoals door hem gesteld voldoende feitelijke grondslag missen en daarom worden gepasseerd. Aldus geldt hetzelfde voor de stelling van [eiser] dat [gedaagde 2] als advocaat in dienst van DKL niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat onder de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit alles brengt mee dat de vorderingen van [eiser] voorzover gericht tegen DKL eveneens zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen. Hierbij wordt nog overwogen dat de hiervoor onder i. vermelde stelling van [eiser] onbesproken kan blijven, nu zonder nadere heldere doch ontbrekende uitleg niet valt in te zien dat sprake is van enig causaal verband tussen het beweerdelijke niet kenbaar maken aan [eiser] van het bestaan en de inhoud van het aldaar vermelde tussenvonnis van het Hof en de beweerdelijke schade van [eiser]. Verder wordt nog overwogen dat in het licht van het ook voor [eiser] bekend veronderstelde hiervoor onder 2.10 vermelde e-mailbericht van de griffier van 17 oktober 2018 hetzelfde geldt voor de stelling onder ii.
4.14 [
eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagden], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 6.000,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 8).
4.15
Ten overvloede wordt nog overwogen dat ter voorkoming van dit soort procedures in het algemeen geldt dat advocaten(kantoren) er niet onverstandig aan doen om communicatieafspraken met cliënten of (zoals in dit geval) een groep cliënten overeenkomstig artikel 8 van de in Aruba geldende gedragsregels voor de advocatuur schriftelijk vast te leggen, en dat temeer in zaken waarin sprake is van niet geringe financiële belangen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagden], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 6.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Uit de verklaring van [secretaresse 1] blijkt dat zij namens DKL c.s. tegen [ex-wernemer KH] heeft gezegd en heeft benadrukt dat het voorschot voor de deadline (dat wil zeggen uiterlijk 14 dagen na 17 oktober 2018) betaald moest worden aan de deskundige, in het licht van welke mededeling DKL c.s. er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat die de groep waaronder [eiser] had bereikt.
2.Het had te dezen overigens op de weg van [eiser] gelegen om de daad bij het hiervoor onder v. gestelde woord te voegen, door het gehele voorschot tijdig te betalen. Het nalaten daarvan komt en blijft voor zijn rekening en risico.