ECLI:NL:OGEAA:2020:385

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201701821
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot taxatie en lijfsdwang in civiele procedure tussen het Land Aruba en Trias Resort N.V.

In deze civiele procedure, aangespannen door het Land Aruba tegen Trias Resort N.V. en een tweede gedaagde, is op 30 september 2020 een tussenvonnis uitgesproken. De zaak betreft een verzoek van het Land om toegang te krijgen tot een taxatie van een onroerend goed dat in het bezit is van Trias. Het Land heeft eerder een vonnis verkregen waarin Trias en de tweede gedaagde zijn veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. Het Land heeft conservatoir beslag gelegd op het onroerend goed en verzoekt nu om toegang voor taxateurs om de waarde van het goed vast te stellen. Trias en de tweede gedaagde hebben verweer gevoerd en stellen dat het Land niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Het Gerecht heeft geoordeeld dat Trias en de tweede gedaagde niet hebben voldaan aan de sommatie van het Land om toegang te verlenen, en dat het Land recht heeft op de gevraagde informatie. De rechter heeft ook overwogen dat de tweede gedaagde, als enige aandeelhouder van Trias, verplicht is om relevante documenten te overleggen. De zaak is aangehouden voor een comparitie van partijen, waarbij de tweede gedaagde medische verklaringen moet overleggen ter onderbouwing van zijn stellingen over zijn gezondheid.

Uitspraak

Vonnis van 30 september 2020
Behorend bij K.G. nr. AUA201701821
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer,
tegen:
de naamloze vennootschap
TRIAS RESORT N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: Trias,
en
[GEDAAGDE 2],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde 2],
gedaagden,
gemachtigde voor beiden: de advocaat mr. E.H.J. Martis.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van deze als kort geding aanhangig gemaakte procedure, die - zo het Gerecht begrijpt - met instemming van partijen op 3 juli 2019 vanaf de parkeerrol is verwezen naar de gewone niet spoedeisende rol, blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak bij aan Trias en [gedaagde 2] verleend verstek ter terechtzitting van 4 mei 2017;
-de zuivering van dat verstek ter rolzitting van 17 mei 2017;
-de door het Land genomen akte houdende een vermindering van eis, in die zin dat hij de tegen gedaagden gerichte vordering tot medewerking aan de taxatie van de bij partijen genoegzaam bekende woning heeft ingetrokken;
-de op 4 september 2019 door Trias en [gedaagde 2] genomen conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek, met producties;
-de door het Land genomen akte uitlating producties.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Tussen partijen hebben in de jaren van 1991 tot en met 2005 een aantal gerechtelijke procedures plaatsgevonden, op grond waarvan het Land in totaal Afl. 14.885.762,62 heeft betaald aan Trias en/of [gedaagde 2]. Bij vonnis van 16 januari 2007 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba de vorderingen van Trias en [gedaagde 2] integraal afgewezen. Bij arrest van 31 oktober 2008 heeft de Hoge Raad het door Trias en [gedaagde 2] ingestelde beroep in cassatie verworpen.
2.3
Het Land heeft Trias en [gedaagde 2] bij brief van 4 december 2009 gesommeerd de door Aruba verrichtte betalingen en de verschuldigde proceskosten uiterlijk op 14 december 2009 terug te betalen aan het Land. Aan deze sommatie is niet voldaan.
2.4
Het Land heeft op 8 september 2010 ter meerdere zekerheid van verhaal van zijn vordering op Trias en/of [gedaagde 2] ten laste van Trias conservatoir beslag doen leggen op het aan Trias toebehorende perceel met het daarop gebouwde woonhuis, schuur en gastenappartement gelegen in Aruba te [adres] (hierna: het perceel en het daarop gebouwde).
2.5
Het dictum van onherroepelijk geworden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van dit Gerecht van 5 oktober 2011 in de tussen partijen gevoerde zaak onder zaaknummer A.R. 2674 van 2010 (hierna: het vonnis) luidt als volgt:

De rechter in dit gerecht, recht doende:
-
veroordeelt Trias en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan Aruba van Afl. 14.885.762,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2007 over Afl. 14.711.791,09 tot aan de voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2011 over Afl. 184.971,53 tot aan de voldoening;
-
beveelt Trias binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis Aruba in te lichten over waar de door Trias in het kader van de tussen partijen gevoerde procedures ontvangen gelden zich bevinden en, voor zover deze gelden zijn geconverteerd in waardepapieren, vorderingen, zaken en/of goederen, waar deze zich bevinden en ten name van wie, en tevens Aruba in te lichten over waar eventueel andere voor verhaal vatbare gelden, waardepapieren, vorderingen, zaken en/of goederen zich bevinden, zulks op straffe van een dwangsom van Afl. 5.000,00 voor iedere dag, een gedeelte daarvan tot een gehele dag gerekend, tot een maximum van Afl. 200.000,00;
-
veroordeelt Trias en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Aruba tot op heden begroot op: Afl. 34.426,65;
-
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst het meer of anders gevorderde af.”.
2.6
Aan voormelde afwijzing van het meer of anders (door het Land) gevorderde ligt onder meer rechtsoverweging 3.6 van het vonnis ten grondslag. Die rechtsoverweging luidt als volgt:

In zijn arrest van 20 september 1991 (LJN ZC0338) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid, die de verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar beheersen, meebrengen dat een schuldenaar in beginsel verplicht is inlichtingen omtrent zijn inkomens en vermogenspositie en omtrent in zijn bezit zijnde en voor verhaal vatbare goederen te geven aan een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem heeft verkregen (zie ook: Gemeenschappelijk Hof van Justitie 20 mei 2011, LJN BQ8989). Trias en [gedaagde 2] hebben zich verweerd tegen de vordering door te stellen dat de informatieplicht eerst ontstaat op het moment dat een schuldeiser is veroordeeld tot betaling en dus in de executoriale fase. Dit verweer slaagt voor zover het betrekking heeft op [gedaagde 2]. In voormeld arrest heeft de Hoge Raad immers overwogen dat een schuldenaar jegens een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, gehouden is inlichtingen omtrent zijn inkomens en vermogenspositie te verschaffen. [Gedaagde 2] heeft betwist enig bedrag aan Aruba verschuldigd te zijn, zodat niet eerder dan met het onderhavige vonnis vaststaat dat hij als schuldenaar moet worden aangemerkt op grond waarvan hij gehouden is tot het verschaffen van inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie. [Gedaagde 2] moet, gelet op het verstrekkende karakter van deze maatregel, eerst in de gelegenheid worden gesteld vrijwillig aan de verplichtingen die voortvloeien uit het onderhavige vonnis te voldoen. De vordering tot het verstrekken van inlichtingen zal dan ook worden afgewezen voor zover die betrekking heeft op [gedaagde 2].”.
2.7
Het vonnis is voor de eerste maal betekend aan Trias en [gedaagde 2] op 14 oktober 2011.
2.8
De brief van 27 oktober 2011 van de gemachtigde van Trias en [gedaagde 2] vermeldt onder meer het volgende:

Ter voldoening aan het (…) vonnis (…) bericht ik u namens cliënten als volgt.
Cliënten lezen het (…) vonnis aldus, dat indien en voor zover de gelden zijn aangewend ter dekking van consumptieve bestedingen zij hiervan geen specificatie (…) hoeven te geven. Cliënten volstaan dat ook met aan te even waar eventuele gelden zich bevinden en welke gelden zijn geconverteerd in zaken en/of goederen.
1. De Ontvanger der Belastingen heeft de volgende bedragen van Trias (…) onder zich:
Verrekeningsfactuur 1 maart 2004 Afl. 641.752,--(bijlage 1)
Verrekeningsfactuur 1 maart 2004 Afl. 121.417,--(bijlage 2)
Verrekeningsfactuur 19 mei 2005Afl. 2.315.392,--(bijlage 3)
Totaal Afl. 3.078.561,--
Bovenstaande bedragen dien(d)en door de Ontvanger der Belastingen aan Trias (…) te worden gerestitueerd.
2. Uit de stellingen van het Land in de procedure die heeft geleid tot het (…) vonnis maken cliënten op dat naast de Ontvanger der Belastingen ook het Land (…) een bedrag onder zich heeft van Trias (…).
In het beslagrekest staat onder meer te lezen: “Het Land houdt immers een geldbedrag onder zich (wegens teveel betaalde belastingen) welke aan Trias (…) en/of (…) [gedaagde 2] dient te worden gerestitueerd”.
Een en ander was kennelijk voor het Land (…) aanleiding om zowel derdenbeslag onder de Ontvanger der Belastingen als eigen beslag te leggen. Het is cliënten niet bekend welk bedrag het Land (…) van Trias onder zich heeft.
3. Trias (…) heeft (…) een bedrag van circa Afl. 1.000.000,-- aangewend voor de aankoop en verbouwing van het perceel plaatselijk bekend als [adres].
Voor het overige zijn er geen andere voor verhaal vatbare gelden, waardepapieren, vorderingen, zaken en of goederen.
Cliënten menen dat zij hiermede hebben voldaan aan het (…) vonnis. Desondanks zijn cliënten bereid het vorenstaande – zo nodig – nader toe te lichten.”.
2.9
Het vonnis is wederom aan Trias en [gedaagde 2] betekend op 12 respectievelijk 18 februari 2015.
2.1
Het bij deurwaardersexploot op 8 juli 2016 aan [gedaagde 2] en Trias betekende schrijven van de toenmalige gemachtigde van het Land vermeldt onder meer het volgende:

Op 16 juni 2016 is de grosse van (…) [GEA: het] vonnis opnieuw aan u betekend met het bevel om binnen twee dagen te voldoen aan de verplichtingen uit het vonnis.
In bovengenoemd kader is het Land (…) voornemens om het woonhuis met aanbehoren gelegen te [adres] op korte termijn te veilen. Het Land (…) is voornemens om betrouwbare, deskundige en van goede naam en faam bekende taxateurs aan te wijzen.
U en Trias wordt hierbij dringend verzocht en zo nodig gesommeerd om binnen vijf (5) dagen na betekening van deze brief aan mij te bevestigen dat u op het eerste verzoek daartoe, toegang aan de hiervoor bedoelde taxateurs zult verlenen tot [adres].
Indien en voor zover u niet aan de onderhavige sommatie voldoet, (…) bericht ik u en Trias op voorhand dat het Land (…) overweegt om zonder verdere aankondiging rechtsmaatregelen tegen u en Trias te treffen.”.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Het Land verzoekt dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [Gedaagde 2] beveelt om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis het Land in te lichten waar de door Trias en [gedaagde 2] in het kader van de tussen partijen gevoerde procedures ontvangen gelden zich bevinden en, voor zover deze gelden zijn geconverteerd in waardepapieren, vorderingen, zaken en/of goederen, waar deze waardepapieren, zaken en/of goederen zich bevinden en ten name van wie en voorts het Land in te lichten waar eventuele andere voor verhaal vatbare gelden, waardepapieren, vorderingen, zaken en/of goederen zich bevinden;
b. bepaalt dat [gedaagde 2] ten behoeve ven het Land een dwangsom verbeurt Afl. 50.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat hij voormeld te geven bevel of een onderdeel daarvan niet naleeft;
c. het Land verlof verleent om, naar keuze, al dan niet nadat reeds dwangsommen zijn verbeurd, het te geven bevel ten uitvoer te doen leggen bij lijfsdwang.
d. Trias en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2
Trias en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen dat het Land niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1.1
Trias en [gedaagde 2] stellen dat het Land geen vordering heeft ingesteld jegens Trias en dat Trias daarom ten onrechte door het Land in rechte is betrokken met als gevolg dat het Land in de proceskosten van Trias moet worden veroordeeld. Meer in het bijzonder stellen Trias en [gedaagde 2] dat Trias nimmer heeft geweigerd om een of meerdere door het Land aangewezen taxateur(s) al dan niet op eerste verzoek toegang te verschaffen tot het perceel en het daarop gebouwde en/of haar medewerking heeft geweigerd om de woning te laten taxeren. Het Land heeft geen concrete afspraak met Trias proberen te maken om de woning te laten taxeren, zodat Trias niet in gebreke is geraakt, aldus telkens Trias en [gedaagde 2].
4.1.2
Het Gerecht volgt Trias en [gedaagde 2] niet in die door het Land bestreden stellingen. Uit het hiervoor onder 2.10 geciteerd weergegeven deel van het op 8 juli 2016 aan Trias en [gedaagde 2] betekende schrijven vanwege het Land volgt dat het Land hen heeft verzocht en zo nodig heeft gesommeerd om binnen vijf (5) dagen na betekening van dat schrijven aan het Land te bevestigen dat zij op het eerste verzoek daartoe toegang aan de door het Land ingeschakelde taxateurs zullen verlenen tot het perceel en het daarop gebouwde, en dat onder aankondiging van het zonder verdere aankondiging nemen van rechtsmaatregelen indien niet zou worden voldaan aan die sommatie. Gesteld noch is gebleken dat Trias en/of [gedaagde 2] hebben voldaan aan bedoelde sommatie, door aan het Land te bevestigen dat zij en/of hij op het eerste verzoek daartoe bedoelde toegang zullen verlenen. In het licht daarvan kan niet worden gezegd dat het Land Trias onnodig en zonder belang in rechte heeft betrokken met zijn mede tot Trias gerichte vordering om die toegang te bevelen. Het feit dat Trias en/of [gedaagde 2] die door het Land beoogde toegang na de aanvang van deze procedure alsnog hebben verschaft in het licht waarvan het Land bij verder gebrek aan belang zijn vordering op dit punt heeft ingetrokken, maakt dat niet anders.
4.1.3
Vorenstaande brengt mee dat Trias is gehouden tot vergoeding van de door het Land met betrekking tot haar gemaakte proceskosten, die tot aan deze uitspraak worden begroot op (225,-- + 241,30 =) Afl. 466,30 aan verschotten (de helft van het griffiegeld ad Afl. 450,-- en de kosten van oproeping van Trias) en Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 punt voor het verzoekschrift, 1/2 punt voor de mondelinge behandeling van de zaak bij verstek; tarief 5). De tegen Trias gerichte vordering ter zake van proceskosten van het Land zal in die zin worden toegewezen.
4.2
Wat betref de vorderingen van het Land onder a. b. en c. wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt voorop gesteld dat [gedaagde 2] eerst bij gelegenheid van dupliek heeft gesteld dat het Land ter zake van (verdere) nakoming van het vonnis haar rechten heeft verwerkt en/of op de voet van artikel 6:89 BW geen beroep meer kan doen op een gebrekkige opgave, omdat het té lange tijd niet van zich heeft laten horen nadat Trias (verplicht krachtens het vonnis) en [gedaagde 2] (vrijwillig) op 27 oktober 2011 opgave hadden gedaan volgens hen ter voldoening aan het vonnis met hun hiervoor onder 2.8 vermelde schrijven. Niet alleen moeten de stellingen worden gepasseerd, omdat het Land daar niet meer op heeft kunnen reageren, maar daar komt bij dat het Gerecht die stellingen niet volgt. Het enkel tot half februari 2015 (zie rechtsoverweging 2.9) stilzitten of laat al dan niet impliciet reageren op bedoelde naar het standpunt van het Land gebrekkige opgave levert zonder nadere doch uitgebleven onderbouwing geen rechtsverwerking op, en gesteld noch is gebleken dat Trias en/of [gedaagde 2] door de reactie van het Land in half februari 2015 - en dat is de ratio van artikel 6:89 BW - op onaanvaardbare of ontoelaatbare wijze werden geschaad in hun verdedigingsposities. Bij dit alles komt dat [gedaagde 2] en/of Trias gelet op de hoogte van het door hen hoofdelijk aan het Land verschuldigde bedrag ad vrijwel 15 miljoen florin in hoofdsom er niet op mochten vertrouwen dat het Land genoegen zou nemen met hun hiervoor onder 2.10 vermelde verantwoording van ruim 4 miljoen florin.
4.3
Vast staat dat [gedaagde 2] enig bestuurder en enig aandeelhouder is in Trias. Aldus heeft hij het wat Trias betreft volledig voor het zeggen, en is hij degene die beslist of Trias al dan niet het vonnis nakomt en op welke wijze zij dat doet. Anders dan [gedaagde 2] in dat verband doet voorkomen is het Gerecht met het Land van oordeel dat hij (als enige) bij machte is om naast persoonlijke bescheiden tevens bijvoorbeeld jaarrekeningen van Trias over te leggen. Aldus is het zeer wel mogelijk [gedaagde 2] te bevelen stukken van Trias als voormeld te overleggen aan het Land.
4.4
Het Gerecht is in het licht van vorenstaande in beginsel van oordeel dat [gedaagde 2] ter nakoming van het vonnis tenminste de jaarrekeningen van Trias vanaf het jaar dat het Land eerstens werd veroordeeld tot betaling van een geldsom of geldsommen aan Trias en daadwerkelijk tot betaling is overgegaan (1991, valt uit de overgelegde jaarstukken op te maken) tot heden aan het Land dient te overleggen (indien en voorzover die jaarrekeningen nog niet zijn overgelegd. [gedaagde 2] heeft weliswaar gesteld er niet meer jaarrekeningen van Trias voorhanden zijn dat de reeds overgelegde, maar gesteld noch is gebleken waarom die jaarrekeningen niet voorhanden zijn. Het Gerecht oordeelt het ook voorshands onaannemelijk dat er geen verdere jaarrekeningen van Trias voorhanden zijn, nu Trias een nog immer bestaand bedrijf is en staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel van Aruba, terwijl is gesteld noch gebleken dat zij aldaar niet als zijnde actief staat ingeschreven.
4.5
Verder is het Gerecht in beginsel van oordeel dat [gedaagde 2] tenminste afschriften van zijn aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 1998 tot en met 2018 aan het Land dient te verstrekken. Hierbij wordt nog overwogen dat van [gedaagde 2] kan worden verwacht dat hij die stukken gerekend vanaf 10 jaar voor de hiervoor onder 2.2 vermelde ook voor hem ongunstig uitgevallen arrest van 31 oktober 2008 van de Hoge Raad - naar aanleiding waarvan [gedaagde 2] definitief en met zekerheid wist dat hij met Trias hoofdelijk in totaal Afl. 14.885.762,62 verschuldigd was aan het Land - heeft bewaard en veilig gesteld.
4.6
In het licht van vorenstaande zal een comparitie van partijen worden bepaald als na te melden. In het licht van de mogelijk toe te wijzen vordering van het Land om het eindvonnis ten uitvoer te doen leggen bij lijfsdwang wordt het volgende overwogen. [gedaagde 2] heeft eerst bij dupliek gesteld dat hij een 71-jarige hartpatiënt is met een hartritmestoornis en met hypertensie, en dat hij onder behandeling is bij cardioloog dr. [naam dokter]. Voorzover [gedaagde 2] daarmee bedoelt te stellen dat hij detentieongeschikt is, wordt hij in de gelegenheid gesteld om die stelling te onderbouwen met een verklaring van voornoemde cardioloog of enige andere arts van goede naam en faam. [Gedaagde 2] stelt verder bij dupliek dat zijn echtgenote recentelijk een hartingreep heeft ondergaan in Colombia, en dat gijzeling van zijn persoon de nodige emoties zal losmaken bij zijn vrouw. Voorzover [gedaagde 2] daarmee bedoelt te stellen dat gijzeling van zijn persoon met zich zal brengen dat de gezondheid van zijn echtgenote in gevaar komt, dient hij ook die stelling te onderbouwen met een medische verklaring van een arts.
4.7 [
Gedaagde 2] dient voormelde medische verklaringen ter zitting (lees uiterlijk drie werkdagen daarvoor) te overleggen aan het Gerecht en aan het Land. Tevens dient [gedaagde 2] ter voorkoming van mogelijke gijzeling van zijn persoon de hiervoor onder 4.4 en 4.5 vermelde stukken (voorzover niet reeds overgelegd) ter zitting (lees wederom uiterlijk drie werkdagen daarvoor) te overleggen aan het Gerecht en aan het Land.
4.8
Als een partij niet ter zitting/comparitie verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden - ook in het nadeel van die partij - dat het passend vindt.
4.9
De partij die zich bij de comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken uiterlijk de derde werkdag voor de dag van de zitting in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
4.1
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken. Partijen kunnen hun zaak ter comparitie vijf minuten bepleiten. Als een partij de vastgestelde spreektijd overschrijdt, kan de rechter haar het woord ontnemen.
4.11
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten ook de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
4.12
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op
maandag 26 oktober 2020 om 14:30 uurin zaal B van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat [gedaagde 2] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat het Land en Trias dan vertegenwoordigd aanwezig moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen, desgewenst met gemachtigden;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.