ECLI:NL:OGEAA:2020:402

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AUA202001660
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en geheimhoudingsplicht in de zorgsector

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de Stichting Ziekenverpleging Aruba (SZA) en een medisch secretaresse, hierna aangeduid als [verweerster]. SZA verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, nadat [verweerster] op non-actief was gesteld wegens het ongeoorloofd inzien van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) van een overleden patiënt. SZA stelde dat [verweerster] haar geheimhoudingsplicht had geschonden door zonder toestemming van de betrokken patiënten informatie uit hun EPD's te delen.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. SZA voerde aan dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was vanwege de ernstige schending van de geheimhoudingsplicht. [Verweerster] daarentegen betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat zij handelde op verzoek van de patiënten zelf, en dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag.

Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het oordeelde dat, hoewel [verweerster] inderdaad het EPD van een overleden patiënt had ingezien, dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. Het Gerecht oordeelde dat SZA had kunnen volstaan met een minder zware sanctie, zoals een waarschuwing. Daarom werd het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en werd SZA veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

Beschikking van 1 september 2020
Behorend bij E.J. no. AUA202001660
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
de stichting
STICHTING ZIEKENVERPLEGING ARUBA,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: SZA,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson,
tegen:
[Naam verweerster],
wonende in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: [verweerster],
gemachtigde: de advocaat mr. C. Lejuez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van woensdag 12 augustus 2020 om 15:00 uur.
1.2
SZA is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die vergezeld werd door de dames [namen van medewerkers 1 en 2] (Clustermanager respectievelijk Manager Poliklinieken bij SZA). [Verweerster] is samen met haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde voorgedragen pleitnota’s, die van SZA voorzien van toegelaten producties. Het bij partijen genoegzaam bekende bezwaar van [verweerster] tegen de volgens haar in de pleitnota van SZA opgenomen nadere niet eerder overgelegde producties kan gelet op al het navolgende onbesproken blijven, omdat [verweerster] bij het bespreken daarvan bij die stand van zaken geen rechtens te respecteren belang heeft.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
SZA verzoekt dat het Gerecht bij beschikking de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst ontbindt op grond van de in het verzoekschrift omschreven gewichtige redenen indien en voorzover bij rechterlijk gewijsde komt vast te staan dat die overeenkomst nog steeds bestaat, zonder toekenning aan [verweerster] van een door SZA te betalen billijkheidsvergoeding, kosten rechtens.
2.2 [
Verweerster] voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het door SZA verzochte, kosten rechtens. Subsidiair, in geval van ontbinding van haar arbeidsovereenkomst, verzoekt [verweerster] tot toekenning aan haar van een door het Gerecht te bepalen ten laste van SZA komende ontbindingsvergoeding naar billijkheid.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.1.2
SZA exploiteert het enige ziekenhuis in Aruba. [Verweerster] is op 1 augustus 2010 krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in loondienst getreden van SZA, laatstelijk in de functie van medisch secretaresse.
3.1.3
SZA heeft [verweerster] op 15 juni 2020 op non actief gesteld in verband met onderzoek naar het openen door [verweerster] van het Elektronisch Patiënten Dossier (hierna: EPD) van een overleden patiënt.
3.1.4 [
Verweerster] is een zogeheten “
superuser”, hetgeen zoveel betekent dat zij – anders dan andere medisch secretaresses – toegang heeft tot meerdere onderdelen van EPD’s.
3.1.5
Voormeld onderzoek heeft uitgewezen dat [verweerster] het EPD van een overleden patiënt heeft geopend en met name de gegevens van de Spoed Eisende Hulp van die overledene heeft bekeken. Verder heeft het onderzoek uitgewezen dat [verweerster] ook EPD’s van andere patiënten die niet of vanaf begin 2019 niet meer bij de Poli Interne zijn geweest. Het betreft een familielid, een partner van een vriendin van [verweerster] en een moeder van een kennis van [verweerster]. Verder heeft [verweerster] nog van drie andere patiënten die zij zich niet meer kan herinneren de EPD’s ingezien.
3.1.6
SZA heeft [verweerster] op 23 juni 2020 wegens het hiervoor omschreven inzien van EPD’s op staande voet ontslagen (hierna: het ontslag).
3.1.7
Bij aan SZA gericht schrijven van 4 augustus 2020 heeft [verweerster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
3.1.8 [
Verweerster] heef op 6 augustus 2020 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij dit Gerecht waarin zij onder meer nietigverklaring vordert van het ontslag alsmede wedertewerkstelling.
3.2
Wat betreft het antwoord op de vraag of sprake is van een dringende reden of een gewichtige reden anderszins voor ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat [verweerster] tot aan haar thans door SZA verweten gedragingen een vlekkeloos arbeidsverleden heeft; [verweerster] heeft tot dan toe altijd in uitstekende mate gepresteerd voor SZA.
3.3.1
Vast staat dat [verweerster] het EPD van zes niet overleden patiënten van SZA hun EPD heeft geopend, heeft ingezien en informatie daaruit heeft verstrekt. Van drie van die patiënten heeft [verweerster] onbestreden gesteld dat zij dat heeft gedaan op eigen verzoek van die patiënten, en alleen aan hen de door hen verzochte informatie heeft verstrekt.
3.3.2
Niet in geschil is tussen partijen dat alleen met
schriftelijketoestemming van patiënten informatie uit hun eigen EPD aan die patiënten mag worden verstrekt. Die regel van SZA heeft [verweerster] geschonden wat betreft voormeld onderstreept vormvereiste door informatie uit EPD’s te verschaffen aan de desbetreffende patiënten die [verweerster] niet schriftelijk maar anderszins om informatie uit hun EPD hadden verzocht. Uit die verzoeken ligt naar het oordeel van het Gerecht in elk geval de vereiste toestemming van de patiënt telkens besloten, zodat wat deze patiënten betreft niet gezegd kan worden dat [verweerster] zonder geldige reden heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. In het licht daarvan dient het verwijtbaar schenden van bedoeld vormvereiste heel veel minder zwaar te wegen dan volgens de weegschaal van SZA.
3.3.3
De namen van de overige drie patiënten kan [verweerster] zich niet herinneren, maar zij heeft niet of onvoldoende bestreden gesteld dat zijn niet zonder geldig motief (gelegen in een met betrekking tot de desbetreffende patiënt bellende huisarts of apotheker, of de verzoekende patiënt zelf) hun EPD’s heeft ingezien en de gevraagde informatie daaruit heeft verstrekt. Wat betreft een verzoekende patiënt heeft het hiervoor vermelde te gelden. Gesteld noch is gebleken dat het [verweerster] niet is toegestaan om een EPD in te zien en informatie daaruit te verstrekken indien de huisarts of de apotheker van een patiënt daarom vraagt.
3.3.4
De slotsom tot zover luidt dat niet aannemelijk wordt geoordeeld dat [verweerster] met haar hiervoor besproken gedragingen haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden zoals gesteld door SZA.
3.4.1
Wat betreft de overleden patiënt wordt het volgende overwogen, waarbij het Gerecht veronderstellenderwijs de juistheid aanneemt van de stellingen van SZA dat (1) EPD’s van overleden patiënten per het overlijden worden gesloten en door medewerkers zoals [verweerster] zonder daartoe verkregen toestemming van een superieur niet meer ter inzage mogen worden geopend, en (2) dat [verweerster] op de hoogte was van deze (huis)regel van SZA.
3.4.2
De omstandigheid dat [verweerster] in weerwil van voormelde niet onbelangrijke huisregel het EPD van een overleden patiënt om voor haar moverende redenen (om te kijken of die patiënt al een afspraak had op de Poli Interne of dat hij een eerdere afspraak had kunnen krijgen zodat hij wellicht niet was overleden) ter inzage heeft geopend, en informatie daaruit door voorlezing daarvan kenbaar heeft gemaakt aan toen aanwezige collega medisch secretaressen. Dit ongeoorloofd dus verwijtbaar handelen heeft - ook al is dit niet te kwader trouw gebeurd zoals gesteld door [verweerster] - te gelden als ernstig, temeer omdat het niet aan [verweerster] noch voornoemde collega’s is om te beoordelen of iemands overlijden had kunnen voorkomen als hij een eerdere doktersafspraak had gekregen. Als te dezen al sprake is van schending door [verweerster] van haar mogelijke ook ten opzichte van bedoelde collega’s in acht te nemen geheimhoudingplicht, is te dezen zeker geen sprake van een schending in de zin van het opzettelijk extern (buiten de muren van het ziekenhuis dus) openlijk verstrekken of lekken van EPD-informatie, hetgeen volstrekt ontoelaatbaar zou zijn en [verweerster] zonder meer onhoudbaar zou maken binnen de gelederen van SZA. Hoewel ernstig, levert het hier besproken verwijtbaar handelen van [verweerster] op zich en ook niet in verbinding met het verwijtbaar schenden van voormeld vormvereiste in het licht van het langdurige op uitstekende wijze presteren van [verweerster] als medisch secretaresse geen dringende reden op voor ontslag.
3.4.3
Evenmin leveren voormelde verwijtbare gedragingen van [verweerster] al dan niet in onderlinge samenhang gezien en beschouwd in het licht van het langdurige op uitstekende wijze presteren van [verweerster] voor SZA als medisch secretaresse een gewichtige reden op in de zin van veranderde omstandigheden die meebrengt dat het dienstverband van haar dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Dat SZA het vertrouwen in [verweerster] als medisch secretaresse volledig heeft verloren is anders dan een beschadigd vertrouwen objectief gezien niet op zijn plaats. Naar het oordeel van het Gerecht had SZA in dat behorende verband kunnen en moeten volstaan met heel veel minder zware sanctie dan het beëindigen van het dienstverband van [verweerster], bijvoorbeeld met een schriftelijke aan [verweerster] uitgebrachte of nog uit te brengen waarschuwing met daarin een duidelijke omschrijving van het aan haar verweten gedrag, met daarbij vermeld dat een volgend soortgelijk verwijtbaar handelen zal leiden tot ontslag.
3.5
Al het vorenstaande brengt met zich dat het ontbindingsverzoek van SZA zal worden afgewezen.
3.6
SZA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door SZA verzochte;
-veroordeelt SZA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 september 2020.