ECLI:NL:OGEAA:2020:405

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
AUA202001840
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over beëindigingsovereenkomst tussen werknemers en werkgever met betrekking tot achterstallige betalingen en onderhandelingen

In deze zaak, die op 9 september 2020 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben vier eisers, allen werkzaam bij JULIUS L. PENHA & SONS (ARUBA) N.V., een kort geding aangespannen tegen hun werkgever. De eisers vorderen dat het Gerecht Penha beveelt om binnen 48 uur met hen in onderhandeling te treden over een beëindigingsovereenkomst en om alle verschuldigde betalingen te voldoen. De eisers stellen dat hun arbeidsovereenkomsten zijn beëindigd zonder dat er overeenstemming is bereikt over de voorwaarden. Penha heeft echter betwist dat zij gehouden is om de onderhandelingen te hervatten, en heeft aangevoerd dat de eisers zelf de onderhandelingen hebben afgebroken.

De rechter heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat Penha als goed werkgever verplicht is om de onderhandelingen te hervatten. De eisers hebben ook geen bewijs geleverd dat zij recht hebben op de gevorderde betalingen, behalve voor een bedrag van Afl. 1.801,12 dat aan eiseres 4 is erkend. De rechter heeft de vordering tot betaling van dit bedrag toegewezen, maar de overige vorderingen van de eisers zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral in kort geding procedures waar spoedeisendheid en aannemelijkheid van de vordering cruciaal zijn. De rechter heeft ook opgemerkt dat de eisers niet hebben aangetoond dat Penha onrechtmatig zou handelen door haar vermogen te onttrekken, wat een belangrijke overweging was in de afwijzing van die vordering.

Uitspraak

Vonnis van 9 september 2020
Behorend bij K.G. no. AUA202001840
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het kort geding tussen:
Eiseres 1,
Eiseres 2,
Eiseres 3,
Eiseres 4,
allen wonend in Aruba,
eisers, hierna afzonderlijk ook te noemen: [eiseres 1], [eiseres 2], [eiseres 3] en [eiseres 4],
procederend in persoon,
tegen:
de naamloze vennootschap
JULIUS L. PENHA & SONS (ARUBA) N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: Penha,
gemachtigde: de advocaat mr. A.I.N. Fräser.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 3 augustus 2020;
- de producties van Penha, ingediend op 26 augustus 2020;
- de pleitnota’s van partijen, overgelegd op 27 augustus 2020;
- een productie zijdens eisers, overgelegd op 27 augustus 2020;
- de mondelinge behandeling op 27 augustus 2020, waar eisers in persoon en gedaagde bij haar gemachtigde zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Penha exploiteert diverse winkels waar onder meer cosmetica en parfums worden verkocht.
2.2
Eisers zijn allen dienst van Penha; [eiseres 1] met ingang van 1 december 2014, [eiseres 2] met ingang van 1 december 2012, [eiseres 3] met ingang van 4 december 2013 en [eiseres 4] met ingang van 5 september 2017. Eisers werken allen in de winkel aan de Plaza Daniel Leo.
2.3
Op 15 juni 2020 heeft Penha deze winkel gesloten. Op diezelfde dag heeft Penha eisers elk een concept ‘
settlement agreement’ voorgelegd, ter beëindiging van de arbeidsovereenkomsten.
2.4
Bij brief van 15 juni 2020 hebben eisers aan Penha medegedeeld dat zij niet akkoord gaan met de
‘settlement agreement’en daarbij een tegenvoorstel gedaan.
2.5
Bij brief van 29 juni 2020 heeft Penha eisers een nieuw voorstel gedaan.
2.6
Partijen hebben, ondanks bemiddeling door de Landsbemiddelaar, geen overeenstemming bereikt.
2.7
Bij beschikking van 30 juli 2020 heeft het Gerecht eisers verlof verleend om ten laste van Penha onder Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB) conservatoir derdenbeslag te leggen ter verzekering en om betaling te verkrijgen van een bedrag van Afl. 230.000,-.
2.8
Op 31 juli 2020 is namens eisers conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van Penha onder CMB voor een bedrag van Afl. 230.000,-.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eisers vorderen dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in kort geding:
a. Penha beveelt om binnen maximaal 48 uur met eisers daadwerkelijk de door hen gevraagde onderhandelingen aan te gaan, en wel met een door het Gerecht aan te wijzen onpartijdige bemiddelaar;
b. Penha beveelt om binnen maximaal 48 uur aan eisers te betalen alle aan eisers verschuldigde gelden te vermeerderen met rente en kosten;
c. Penha verbiedt tot het overgaan tot onttrekking van gelden uit haar vermogen;
d. alles op straffe van een dwangsom van Afl. 5.000,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Penha nalaat het in dit vonnis bepaalde na te komen, dan wel een andere beslissing te nemen die het Gerecht in goede justitie geraden acht.
3.2
Penha voert gemotiveerd verweer.
3.3
Op de grondslagen van de vordering en op het gevoerde verweer zal hierna, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering en is, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in voldoende mate komen vast te staan.
4.2
Naar het oordeel van het Gerecht hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom Penha, als goed werkgever, gehouden is de afgebroken onderhandelingen om tot een beëindigingsovereenkomst te komen te hervatten. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Ter zitting hebben eisers te kennen gegeven dat niet Penha, maar zij zelf, de onderhandelingen hebben afgebroken, waarna zij dit kort geding aanhangig hebben gemaakt. De reden daarvoor was dat de voorstellen van partijen te ver uit elkaar lagen en Penha heeft gedreigd het faillissement aan te vragen, aldus eisers. Ter zitting heeft Penha onweersproken gesteld dat zij gedurende dezelfde periode waarin zij met eisers – mede onder bemiddeling van de Landsbemiddelaar – onderhandelde, met een aantal collega’s van eisers, bijgestaan door advocaten en onder bemiddeling van de Landsbemiddelaar, tot een beëindigingsovereenkomst is gekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat bij Penha op dat moment bereidheid tot onderhandelen bestond en dat haar voorstellen kennelijk niet zo onredelijk waren, nu zij door andere werknemers zijn geaccepteerd.
Verder heeft Penha desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat zij thans, mede door de opstelling van eisers dan wel hun toenmalige gemachtigde gedurende het onderhandelingstraject en de omstandigheid dat eisers beslag op banktegoeden van Penha hebben gelegd, de door eisers afgebroken onderhandelingen niet wenst te hervatten. Verder heeft Penha aangevoerd dat zij op 10 augustus 2020 bij het Gerecht verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomsten heeft ingediend, die op korte termijn ter zitting behandeld zullen worden. In dat kader kan dan beoordeeld worden of, en zo ja, welke vergoeding Penha eisers verschuldigd is, aldus Penha.
Gelet op het aldus door Penha aangevoerde, hebben eisers onvoldoende toegelicht dat en waarom Penha niettemin bevolen dient te worden om op onvrijwillige basis de onderhandelingen te hervatten, zoals eisers vorderen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat eisers vooralsnog allen in dienst zijn van Penha en net als de overige collega’s hun – gekorte – salaris zijn blijven ontvangen. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen.
4.3
Voor zover de vordering strekt tot betaling van een geldsom, heeft te gelden dat voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding slechts dan plaats is, als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en er daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van belangen mede betrokken dient te worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
4.4
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat Penha nog achterstallige commissie aan eisers is verschuldigd, maar zij hebben niet toegelicht om welke bedragen het gaat. Penha heeft ter zitting erkend een bedrag van Afl. 1.801,12 aan commissie aan [eiseres 4] te zijn verschuldigd, omdat [eiseres 4] per abuis geen commissie uitbetaald heeft gekregen tijdens ziektedagen en vakantiedagen over 2017 tot en met 2019. Volgens Penha is zij echter geen achterstallige commissie aan [eiseres 3], [eiseres 1] en [eiseres 2] verschuldigd. [eiseres 3] is kassière en verdient geen commissie, aldus Penha. Voorts hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] te veel commissiegelden van Penha ontvangen over de jaren 2015 tot en met 2019 en zijn zij hierdoor juist gelden aan Penha verschuldigd, aldus Penha aan de hand van overgelegde overzichten.
4.5
Nu Penha gemotiveerd heeft betwist dat zij aan [eiseres 3], [eiseres 1] en [eiseres 2] achterstallige commissie is verschuldigd, lag het op de weg van eisers om hun vordering nader te onderbouwen. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben slechts aangevoerd dat een fout aan de zijde van Penha niet voor hun rekening dient te komen, maar hebben nagelaten hun vordering nader te onderbouwen. Derhalve is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiseres 3], [eiseres 1] en [eiseres 2] een geldvordering hebben op Penha. Dit betekent dat slechts het door Penha erkende bedrag van Afl. 1.801,12 aan achterstallige commissie zal worden toegewezen aan [eiseres 4].
4.6
Ter zake van het gevorderde verbod aan Penha tot onttrekking van voor eisers bestemde gelden uit haar vermogen, hebben eisers gesteld dat zij vrezen dat een faillissement van Penha onafwendbaar is en dat Penha met opzet zal trachten hen te beperken in het uitoefenen van hun verhaalsmogelijkheden. Penha heeft in het licht hiervan aangevoerd dat zij geen deel van haar vermogen aan een eventueel faillissement zal onttrekken, reeds omdat de bestuurders daarvoor persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Nog daargelaten dat eisers in deze procedure niet aannemelijk hebben gemaakt buiten een bedrag van Afl. 1.801,12 enig verhaal op Penha te hebben, hebben eisers verder niet toegelicht dat en waarom moet worden aangenomen dat Penha wettelijk niet toegestane handelingen zal verrichten, waartegen bovendien zo nodig andere instrumenten kunnen worden ingezet. Derhalve zal ook dit deel van de vordering worden afgewezen.
4.7
De gevorderde dwangsom zal ook worden afgewezen, omdat deze niet kan worden opgelegd bij een veroordeling tot betaling van een geldsom.
4.8
Nu zowel eisers als gedaagde gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- veroordeelt Penha om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 4] te betalen een bedrag van Afl. 1.801,12;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten tussen partijen;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.