ECLI:NL:OGEAA:2020:433

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AUA201901520
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om betaling van achterstallig salaris en bewijsvoering in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en Steve N Rix Property Services N.V., h.o.d.n. Ford Property Management Services. De verzoekster, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.M. de Cuba en mr. D.C. Lopez Paz, vorderde betaling van achterstallig salaris van Ford, naar aanleiding van een beëindigingsovereenkomst die op 22 augustus 2018 was gesloten. De verzoekster stelde dat Ford haar een bedrag van Afl. 16.920,- netto verschuldigd was, maar het Gerecht oordeelde dat niet was komen vast te staan dat dit bedrag daadwerkelijk verschuldigd was. Het Gerecht had eerder op 3 december 2019 een tussenbeschikking gegeven waarin de verzoekster was belast met de bewijslast van haar stelling. In de huidige beschikking werd geconcludeerd dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd om haar claim te onderbouwen. Het Gerecht verwierp de argumenten van de verzoekster en oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die gesteld werden. De verzoekster werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, terwijl ook Ford in reconventie werd veroordeeld in de kosten aan de zijde van de verzoekster. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 20 oktober 2020
Behorend bij EJ AUA201901520
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
wonend in Aruba,
hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaten mr. J.M. de Cuba en mr. D.C. Lopez Paz,
tegen:
Steve N Rix Property Services N.V. h.o.d.n. FORD PROPERTY MANAGEMENT SERVICES,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: Ford,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 3 december 2019 blijkt uit de tussenbeschikking van dit Gerecht van die datum. [verzoekster] is bij die beschikking in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte zijdens [verzoekster], met producties;
- de contra-akte zijdens Ford, met producties;
- de akte uitlating producties zijdens [verzoekster].
1.2
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

in conventie
2.1
Bij voormelde tussenbeschikking van 3 december 2019 heeft het Gerecht [verzoekster] belast met het bewijs van haar stelling dat partijen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat Ford aan [verzoekster] achterstallig salaris tot een bedrag van Afl. 16.920,- netto betaalt. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat op [verzoekster] de bewijslast ter zake rust en dat Ford deze stelling gemotiveerd heeft betwist.
2.2 [
verzoekster] stelt zich op het standpunt dat ze voormelde stelling reeds voor de tussenbeschikking genoegzaam heeft bewezen en verzoekt het Gerecht om op de in de tussenbeschikking gegeven bewijslastverdeling terug te komen. Het Gerecht begrijpt dit betoog aldus dat het Gerecht volgens [verzoekster] ten onrechte niet door haar voorshands bewezen heeft geacht dat partijen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat Ford aan [verzoekster] achterstallig salaris tot een bedrag van Afl. 16.920,- netto betaalt.
2.3
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 16 januari 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2358) geldt voor een eindbeslissing de, op beperking van het processuele debat gerichte, regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag.
Anders dan [verzoekster] betoogt, is de beslissing van het Gerecht dat zij met de bewijslast van haar stelling is belast, geen beslissing onder voorbehoud, maar een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing omtrent de bewijslastverdeling. [verzoekster] heeft niet gemotiveerd betoogd dat en waarom voormelde eindbeslissing van het Gerecht op een evidente feitelijke of juridische misslag van het Gerecht dan wel op een niet aan [verzoekster] toe te rekenen onjuiste feitelijke grondslag berust. Gelet hierop, ziet het Gerecht geen grond om terug te komen van de aldus gegeven eindbeslissing.
2.4
Het Gerecht is voorts van oordeel dat [verzoekster] niet is geslaagd in het opgedragen bewijs van de stelling dat partijen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat Ford aan [verzoekster] achterstallig salaris tot een bedrag van Afl. 16.920,- netto betaalt. Daartoe wordt als volgt overwogen. In de door [verzoekster] overgelegde e‑mailcorrespondentie, waaruit volgens haar valt af te leiden dat zij de woningen [adres], [adres] en [adres] voor Ford heeft verkocht, is geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling dat hetgeen Ford haar daarvoor verschuldigd is, zijn grondslag vindt in de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Integendeel, uit de door Ford overgelegde factuur van Holistica Property Management van 23 augustus 2018, valt af te leiden dat Holistica Property Management – een onderneming van [verzoekster] – Ford een bedrag van Afl. 16.918,92 aan commissie in rekening brengt, voor de verkoop van precies deze woningen in 2016 en 2017. De stelling van [verzoekster] dat zij deze factuur onder druk van Ford en uit angst dat betaling zou uitblijven heeft opgemaakt, wordt gepasseerd nu [verzoekster] niet nader heeft onderbouwd waaruit deze druk concreet zou hebben bestaan.
Daar komt nog bij dat uit de door [verzoekster] bij het verzoekschrift overgelegde onderscheiden facturen van 17 april 2018 en van 12 mei 2018 voor commissie over de maanden januari tot en met maart 2018 valt af te leiden dat de aan [verzoekster] betaalde commissie inclusief BBO en BAZV aan Ford in rekening werd gebracht en contant werd betaald. Dat strookt ook met de stelling van [verzoekster] dat de aan haar verschuldigde commissie niet werd opgenomen in haar salarisstrook, maar apart aan haar werd uitbetaald. Gelet hierop, is de enkele omstandigheid dat Holistica Property Management ten tijde van de verkoop van voormelde woningen nog niet was opgericht, onvoldoende voor de conclusie dat de door Ford in 2017 en 2018 aan [verzoekster] betaalde commissie niet uit hoofde van een service agreement verschuldigd was. Datzelfde geldt voor de verschuldigde commissie voor de verkoop van voormelde woningen in 2016 en 2017. Aan de door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaring ten slotte, waarin zij verklaart dat Ford haar uit hoofde van de arbeidsovereenkomst commissie betaalde, kent het Gerecht niet de betekenis toe, die [verzoekster] daaraan gehecht wenst te zien, nu deze verklaring, zoals hiervoor ook is overwogen, geen steun vindt in de overige overgelegde stukken.
2.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet vast is komen te staan dat Ford [verzoekster] uit hoofde van de in de beschikking van 3 december 2019 onder 2.3 vermelde beëindigingsovereenkomst van 22 augustus 2018 achterstallig salaris verschuldigd is. Gelet hierop zal het verzoek om betaling van achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging, worden afgewezen.
2.6 [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Ford, zijnde 2,5 punten van het liquidatietarief 4 aan salaris voor gemachtigde.
in reconventie
2.8
Ford zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], zijnde 1 punt van het liquidatietarief 4 aan salaris voor gemachtigde.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
in conventie
3.1
wijst het verzoek af;
3.2
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van Ford worden begroot op Afl. 2.500,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
3.3
wijst het verzoek af;
3.4
veroordeelt Ford in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op Afl. 1.000,- aan salaris voor de gemachtigde;.
in conventie en in reconventie
3.5
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.