In deze zaak hebben verzoekers, twee mannen die een affectieve relatie met elkaar hebben, een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Ze vroegen om een verklaring voor recht dat de onmogelijkheid om in het huwelijk te treden enkel en alleen omdat zij van hetzelfde geslacht zijn, inbreuk maakt op hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoekers stelden dat artikel 1:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat het huwelijk alleen openstelt voor paren van verschillend geslacht, in strijd is met hogere bepalingen van internationaal en nationaal recht, waaronder artikel 8 en artikel 14 EVRM. De zaak kwam voort uit een weigering van de Arubaanse autoriteiten om een akte van huwelijksaangifte op te maken voor de verzoekers, omdat zij niet voldeden aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek.
Tijdens de procedure werd duidelijk dat Aruba partij is bij het EVRM en dat de rechten die daarin zijn vastgelegd ook van toepassing zijn in Aruba. De verzoekers voerden aan dat de Arubaanse wetgeving hen uitsluit van de juridische en financiële voordelen van het huwelijk, wat hen discrimineert. Het Gerecht oordeelde dat de huidige wetgeving in Aruba niet in overeenstemming is met de sociale werkelijkheid en dat er een positieve verplichting rust op de overheid om wetgeving in te voeren die paren van gelijk geslacht erkenning biedt van hun relatie.
De rechter concludeerde dat het niet aanbieden van een alternatief, zoals een geregistreerd partnerschap, in strijd is met de verplichtingen van Land Aruba onder het EVRM. De verzoeken van de verzoekers werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het Gerecht oordeelde dat Land Aruba binnen een redelijke termijn wetgeving moet invoeren die paren van gelijk geslacht de mogelijkheid biedt om hun relatie juridisch te erkennen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.