In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], die thans gedetineerd is in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 november 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft ontucht met een minderjarige, [slachtoffer], geboren op 9 april 2010. De verdachte is beschuldigd van het seksueel binnendringen van het slachtoffer en ontuchtige handelingen met haar. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 oktober 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.F. Falconi. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voegde zich in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, eiste vrijspraak van het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, met een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Het Gerecht oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde, en sprak hem daarvan vrij. Wel werd het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, namelijk het plegen van ontucht met iemand beneden de zestien jaar. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie. Het Gerecht legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer en haar familie.
De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de gevorderde schade niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, op 13 november 2020.