ECLI:NL:OGEAA:2020:461

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
A.R. nr. AUA201803509
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld uit een overeenkomst van verbruikleen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap Island Finance Aruba N.V. (hierna: Island Finance) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het terugbetalen van een lening. De lening, die op 4 oktober 2013 werd verstrekt, betrof een bedrag van Afl. 14.079,10, met de verplichting voor [gedaagde] om Afl. 24.573,78 in 54 maandelijkse termijnen terug te betalen. Island Finance heeft op 12 september 2018 aan [gedaagde] laten weten dat er een bedrag van Afl. 20.387,63 openstond, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Tijdens de procedure heeft Island Finance haar eis gewijzigd en vorderde zij nu een bedrag van Afl. 20.276,76, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 april 2018. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, maar erkende dat hij een bedrag van omstreeks Afl. 14.000,- van Island Finance had geleend. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft betwist dat hij in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de lening.

Het Gerecht heeft de vordering van Island Finance toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet voldoende was aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk en redelijk waren gemaakt. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2020 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht.

Uitspraak

Vonnis van 18 november 2020
Behorend bij AUA201803509
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
hierna te noemen: Island Finance,
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 30 januari 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de nadere producties zijdens Island Finance;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2019;
- de akte ter vermindering van eis zijdens Island Finance;
- de aan [gedaagde] verleende akte van niet dienen van de door hem te nemen antwoordakte;
- de toestemming zijdens beide partijen dat een andere rechter dan de rechter die de comparitie heeft voorgezeten vonnis wijst in de zaak.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 4 oktober 2013 zijn Island Finance en [gedaagde] een overeenkomst van verbruikleen aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 14.079,10 ter leen van Island Finance ontvangt en hij zich verbindt om een bedrag van Afl. 24.573,78 in 54 maandelijkse termijnen aan Island Finance terug te betalen.
2.2
Bij brief van 12 september 2018 heeft Brown advocaten [gedaagde] te kennen gegeven dat per die datum aan haar ter incasso ter hand is gesteld de vordering van Island Finance op hem van Afl. 20.387,63, vermeerderd met de wettelijke rente per maand vanaf 4 april 2018, vermeerderd met 5% boeterente over de onbetaald gebleven termijnen en vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten ter zake aan hem in verbruikleen gegeven gelden.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1
Island Finance vordert – na wijzing van eis – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] te veroordelen te betalen de som van Afl. 20.276,76, vermeerderd met de wettelijke rente per jaar vanaf 4 april 2018 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 4 april 2018 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom, en vermeerderd met de overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten naar rato van 1½ punt van het liquidatietarief in eerste aanleg verschuldigd ad Afl. 1.500,-, en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan deze vordering legt Island Finance ten grondslag dat dat zij aan [gedaagde] gelden in verbruikleen heeft verstrekt, dat [gedaagde] te kort geschoten is in de nakoming van zijn terugbetalingsverplichtingen en dat zij in verband daarmee kosten heeft gemaakt.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
gedaagde] heeft de hiervoor onder 2.1 vermelde overeenkomst niet betwist. Hij heeft erkend dat hij een bedrag van omstreeks Afl. 14.000,- van Island Finance heeft geleend.
Niet in geschil is dat [gedaagde] per 7 november 2014 een bedrag van Afl. 4.186,15 heeft betaald en dat hij na het indienen van het verzoekschrift in deze zaak nog enige betalingen heeft gedaan.
4.2
Ten aanzien van de overeengekomen rente begrijpt het Gerecht het door [gedaagde] gevoerde verweer aldus dat een rente van meer dan 18% in strijd is met de Arubaanse goede zeden. Dit verweer faalt. Daartoe verwijst het Gerecht naar het vonnis van het Hof van 21 april 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:84, waarin het Hof heeft overwogen dat hij tot nader orde een APR van meer dan 27%, ook al is deze expliciet overeengekomen en zijn de daaruit voortvloeiende verplichtingen duidelijk omschreven, als nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW beschouwt. In het door [gedaagde] aangevoerde, ziet het Gerecht geen grond voor een ander oordeel. Naar aanleiding van het in dat vonnis onder 2.25 overwogene, heeft Island Finance een berekening gemaakt van de door [gedaagde] verschuldigde bedragen, uitgaande van een gematigde rente tot 27%. Op basis van deze berekeningen heeft Island Finance de eis gewijzigd. [gedaagde] heeft deze berekeningen niet betwist. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom, daarbij inbegrepen het bereikte maximum aan gematigde rente van 27%, op na te melden wijze wordt toegewezen.
4.3
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat deze daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt. Island Finance heeft niet inzichtelijk gemaakt welke incassowerkzaamheden in deze zaak concreet zijn gedaan, afgezien van het verzenden van een aanmaningsbrief aan [gedaagde].
4.4 [
gedaagde] dient, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van Island Finance.

5.DE UITSPRAAK

het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Island Finance van een bedrag van Afl. 20.276,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 4 april 2018 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom, verminderd met de na indiening van het verzoekschrift gedane betalingen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Island Finance worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 201,40 aan explootkosten en Afl. 2.000,- (2 punten in tarief 4) aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 november 2020 in aanwezigheid van de griffier.