ECLI:NL:OGEAA:2020:474

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AUA202000986
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een betalingsbevel in een civiele procedure met betrekking tot watergebruik en verjaring

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Illes, heeft verzet aangetekend tegen een eerder door het Gerecht uitgesproken betalingsbevel ten gunste van de naamloze vennootschap Water- en Energiebedrijf Aruba N.V. (WEB), vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.J. Martis. De opposante vorderde dat het Gerecht de eerdere beschikking zou vernietigen en de oorspronkelijke vorderingen van WEB zou afwijzen, onder andere op basis van een beroep op verjaring. WEB had in de verstekprocedure gevorderd dat de opposante een bedrag van Afl. 2.863,75, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente, aan hen zou betalen. De opposante stelde dat zij geen betrokkenheid meer had bij het adres waar de waterlevering plaatsvond, na het beëindigen van haar eenmanszaak.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de opposante tijdig verzet heeft ingesteld en dat de verjaringstermijn voor de vordering van WEB niet was verstreken. De rechter oordeelde dat de opposante contractspartij was van WEB gedurende de periode waarin de waterlevering plaatsvond en dat de door WEB gevorderde bedragen toewijsbaar waren. Het beroep op verjaring werd verworpen, en het Gerecht bevestigde de eerdere beschikking van 7 mei 2014. De opposante werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van WEB werden begroot op Afl. 250,- aan salaris voor de gemachtigde. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 11 november 2020
Behorend bij B.B. nr. AUA202000986
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
op het verzet van:
[opposante],
wonend in Aruba,
opposante,
hierna te noemen: [opposante],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
tegen:
de naamloze vennootschap
WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
geopposeerde,
hierna te noemen: WEB,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het oorspronkelijke verzoekschrift van WEB;
- de beschikking van het Gerecht van 7 mei 2014 in zaak BB no. 2572 van 2013;
- het verzetschrift;
- de producties zijdens WEB;
- de mondelinge behandeling van 29 september 2020.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VORDERING EN HET VERWEER

2.1
WEB heeft in de verstekprocedure gevorderd om tegen [opposante] een betalingsbevel uit te vaardigen, waarbij zij uitvoerbaar bij voorraad wordt bevolen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WEB te betalen het bedrag van Afl. 2.863,75, vermeerderd met een bedrag van Afl. 429,56, aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten.
2.2
Daaraan heeft WEB ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst ter zake van watergebruik gold.
2.3
Bij voormelde beschikking van 7 mei 2014 heeft het Gerecht [opposante] uitvoerbaar bij voorraad bevolen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WEB het bedrag van Afl. 2.863,75 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2010 tot de dag der voldoening, voorts vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 429,56, alsmede tot betaling van het bedrag van Afl. 350,- wegens de tot vandaag gemaakte proceskosten.
2.4 [
opposante] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de beschikking waarvan verzet vernietigt en - opnieuw rechtdoende - de oorspronkelijke vorderingen van WEB afwijst, kosten rechtens.
2.5 [
opposante] doet een beroep op verjaring. Verder voert zij aan dat zij op het desbetreffende adres enige tijd de eenmanszaak “El Punto Bar & Restaurant” heeft geëxploiteerd, maar na het beëindigen van de exploitatie met dat adres geen betrokkenheid meer heeft gehad.
2.6
WEB voert verweer en concludeert tot bevestiging van de beschikking waarvan verzet, kosten rechtens.
2.7
Voor zover voor de beslissing van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Uit de stukken blijkt niet dat de beschikking waarvan verzet eerder kenbaar was voor [opposante] dan op 4 maart 2020, de datum waarop de beschikking aan haar is betekend. [opposante] heeft het verzetschrift op 19 maart 2020 ingediend bij de griffie van dit Gerecht. Dat betekent dat [opposante] binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn van 14 dagen verzet heeft ingesteld, en daarom daarin ontvankelijk is.
3.2 [
opposante] heeft zich beroepen op de verjaring van de vordering van WEB. Voor zover [opposante] heeft bedoeld te stellen dat de vordering van WEB uit hoofde van de verstekbeschikking is verjaard, slaagt het verweer niet. Ingevolge artikel 3:324 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een veroordelende rechterlijke uitspraak in beginsel na verloop van twintig jaar. De beschikking dateert van 7 mei 2014, zodat voormelde verjaringstermijn niet is verstreken. Overigens is met het aantekenen van verzet de verjaringstermijn gestuit.
3.3
Voor zover [opposante] heeft bedoeld te stellen dat de vordering van WEB reeds was verjaard ten tijde van de aanvang van de procedure die heeft geleid tot de verstekbeschikking van 7 mei 2014, slaagt dat verweer evenmin. De eindafrekening dateert van 10 februari 2011. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 25 september 2013 was de verjaringstermijn van vijf jaren ingevolge artikel 3:307 BW nog niet verstreken. Het beroep op verjaring zijdens [opposante] faalt derhalve.
3.4
Ter zitting heeft [opposante] desgevraagd onweersproken te kennen gegeven dat zij op het adres [adres] gedurende de periode tussen 3 april 2008 en 3 september 2009 een bar-restaurant exploiteerde en bij aanvang van deze periode voor de waterlevering een overeenkomst met WEB heeft gesloten, welke zij na beëindiging van de exploitatie niet bij WEB heeft opgezegd. WEB heeft ter zitting onweersproken te kennen gegeven dat de meter op het adres [adres] – kennelijk wegens wanbetaling – eerst op 10 februari 2011 is afgesloten. Hiermee staat vast dat [opposante] ten aanzien van dit adres in de desbetreffende periode contractspartij was van WEB. Verder heeft WEB ter onderbouwing van haar vordering de aan [opposante] in rekening gebrachte gespecificeerde bedragen over de periode van 15 april 2008 tot en met 10 februari 2011 ingebracht. De aldus in rekening gebrachte bedragen en de daaraan ten grondslag gelegde meterstanden zijn door [opposante] niet gemotiveerd betwist. Hiermee is vast komen te staan de stelling van WEB dat over de periode van 15 april 2008 tot en met 10 februari 2011 een bedrag van Afl. 2.863,75 aan water is verbruikt op het adres [adres]. De slotsom is daarom dat de door WEB gevorderde som toewijsbaar is.
3.5
Gelet op het vorenoverwogene, zal de bij verstek gegeven beschikking worden bevestigd.
3.6 [
opposante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van WEB. Tot aan deze uitspraak worden die kosten begroot op Afl. 250,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt van tarief 2 van het liquidatietarief).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
4.1
verklaart het verzet ongegrond;
4.2
bevestigt het bij beschikking van het Gerecht van 7 mei 2014, in zaak BB no. 2572 van 2013 bij verstek uitgesproken betalingsbevel;
4.3
veroordeelt [opposante] in de kosten van de procedure in oppositie, die tot de datum van uitspraak aan de kant van WEB worden begroot op Afl. 250,- (1 punt in tarief 2) aan salaris van de gemachtigde;
4.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.