ECLI:NL:OGEAA:2020:479

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
A.R. nr. AUA201902766
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure tussen ELMAR N.V. en gedaagde over schuldvordering en reconventie

In deze civiele procedure, aangespannen door ELMAR N.V., een naamloze vennootschap gevestigd in Aruba, tegen een gedaagde wonende in Aruba, is op 4 november 2020 een vonnis uitgesproken door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. ELMAR vorderde in conventie een betaling van Afl. 1.098,94 van de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van ELMAR in haar vordering. In reconventie vorderde de gedaagde een bedrag van Afl. 2.125,92 van ELMAR, eveneens vermeerderd met wettelijke rente.

Het Gerecht beoordeelde de ontvankelijkheid van ELMAR en verwierp het verweer van de gedaagde. Het Gerecht oordeelde dat ELMAR recht had op betaling van Afl. 951,26, gebaseerd op een erkende schuld van de gedaagde voor geleverde elektriciteit. De vordering voor het meerdere werd afgewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van ELMAR, die tot aan de uitspraak op Afl. 300,-- werden begroot.

In reconventie werd de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er onbetaalde bedragen waren die verrekening rechtvaardigden. De gedaagde werd ook in de kosten van de reconventionele procedure veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 4 november 2020
Behorend bij A.R. no. AUA201902766
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ELMAR N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna ook te noemen: Elmar,
gemachtigde: de heer B. Roos en vanaf 20 november 2019 de advocaat mr. A.I.N. Fräser,
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: [gedaagde];
procederend in persoon.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
-de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
-de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie (tevens houdende een vermeerdering van eis), met producties;
-de conclusie van dupliek in reconventie tevens houdende een akte uitlating producties in conventie, met producties;
-de akte uitlating producties in reconventie.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

2.1
Elmar vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Elmar van Afl. 1.098,94, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 6 april 2018 en met 15% aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, kosten rechtens.
2.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert nader dat Elmar niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan.
in reconventie
2.3 [
gedaagde] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Elmar veroordeelt om aan haar te betalen Afl. 2.125,92,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 1 maart 2016, althans vanaf 30 augustus 2016, althans vanaf 1 oktober 2019, kosten rechtens.
2.4
Elmar voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [gedaagde] verzochte, en tot veroordeling van haar in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
2.5
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

in conventie

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat Elmar niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Als komt vast te staan dat Elmar geen vorderingsrecht heeft op [gedaagde] moet haar rechtsvordering worden afgewezen. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt verworpen.
3.2
Elmar stelt dat [gedaagde] in hoofdsom Afl. 1.098,94 verschuldigd is uit hoofde van door haar verbruikte door Elmar geleverde elektriciteit. Die door [gedaagde] voor het meerdere dan het door haar erkende bedrag ad Afl. 951,26 gemotiveerd bestreden stelling mist voldoende verificatoire onderbouwing, en wordt daarom wat betreft het meerdere van het door [gedaagde] erkende bedrag gepasseerd. Uit het aan [gedaagde] gerichte schrijven van 19 december 2017 (pagina 1 van productie IV bij het verzoekschrift) houdende een verzoek/sommatie tot betaling blijkt immers dat [gedaagde] Afl. 951,26 in hoofdsom verschuldigd is aan Elmar, en hetzelfde blijkt uit pagina 2 van voormelde productie zijnde een eigen uitdraai van Elmar alsmede uit het aan [gedaagde] betekende deurwaardersexploot (productie V bij het verzoekschrift).
3.3
Vorenstaande brengt met zich dat de vordering in hoofdsom van Elmar zal worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 951,26, en dat het meerdere daarvan zal worden afgewezen. Hierbij wordt nog overwogen dat de erkenning van [gedaagde] van de verschuldigdheid aan Elmar van Afl. 951,26 een gerechtelijke erkentenis betreft in de zin van het eerste lid van artikel 133 Rv. Niet is gesteld dat die erkentenis door dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, hetgeen op de voet van het tweede lid van voormeld artikel met zich brengt dat bedoelde erkentenis niet kan worden herroepen, zoals [gedaagde] in haar conclusie van repliek doet of lijkt te doen.
3.4 [
gedaagde] heeft de nevenvordering van Elmar ter zake van wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan niet bestreden. Die vordering zal daarom worden toegewezen als na te melden.
3.5
Wat betreft de door Elmar gevorderde door [gedaagde] bestreden vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt het volgende overwogen. Zo die vergoeding zou worden toegewezen moet daartoe ingevolge het Procesreglement het forfaitaire bedrag ad Afl. 150,-- in aanmerking worden genomen (1,5 punt van tarief 1 van het liquidatietarief). Samen met de hoofdsom levert dat een bedrag op van (951,26 + 150,-- =) Afl. 1.101,26. Elmar heeft [gedaagde] echter laten aanmanen voor significant hogere bedragen. Het Gerecht ziet daarin grond tot afwijzing van de door Elmar op dit onderdeel verzochte vergoeding.
3.6 [
gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Elmar, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 100,-- aan verschotten (griffiegeld) en Afl. 200,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 1).
in reconventie
3.7
Niet in geschil is tussen partijen dat [gedaagde] op enig in het verleden gelegen moment een waarborgsom ad Afl. 1.550,-- heeft gestort onder Elmar. De aard en strekking van die som is dat Elmar onbetaald gelaten door in dit geval [gedaagde] aan haar verschuldigde bedragen daarmee kan verrekenen al dan niet aan het einde van de stroomleveringsovereenkomst, zolang hetgeen Elmar van [gedaagde] aan waarborgsom onder zich heeft daartoe toereikend is. Het betoog van [gedaagde] dat Elmar dat niet mag of mocht doen omdat partijen dat niet overeen zouden zijn gekomen faalt, en wordt verworpen.
3.8
Alvorens Elmar tot verrekening van verschuldigde bedragen voor verbruik van elektriciteit mag overgaan moet echter wel sprake zijn van door [gedaagde] onbetaald gelaten bedragen of aan het einde van de stroomleveringsovereenkomst nog verschuldigde bedragen. Gesteld noch is gebleken dat daarvan sprake was. Elmar heeft de waarborgsom tussentijds geheel verrekend met [gedaagde] (vandaar haar conventionele vordering), terwijl is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] die door haar verschuldigde door Elmar telkens verrekende bedragen voor verbruik van stroom onbetaald had gelaten.
3.9
Vorenstaande kan [gedaagde] echter niet baten omdat hetgeen Elmar te vroegtijdig met haar heeft verrekend anders op het eind van de stroomleveringsovereenkomst op 1 maart 2016 zou zijn verrekend, met het in conventie gevorderde als restbedrag wegens een ontoereikende borg.
3.1
Uit het niet echt heldere betoog van [gedaagde] begrijpt het Gerecht dat zij stelt dat zij per voormelde datum ten tijde van het einde van de tussen partijen gesloten stroomleveringsovereenkomst naast het door haar in conventie erkende bedrag vereer niets verschuldigd was aan Elmar, daarbij de door Elmar ten onrechte gebleken maar wel uitgevoerde vroegtijdige verrekeningen wegdenkende. Impliciet stelt [gedaagde] daarmee dat zij die door Elmar verrekende bedragen al aan haar heeft betaald, en zelfs meer dan dat, te weten Afl. 575,92 meer. Die door [gedaagde] te bewijzen stelling heeft Elmar gemotiveerd betwist, en staat daarom niet vast. Die stelling komt in deze procedure ook niet vast te staan, omdat [gedaagde] geen bewijslevering heeft aangeboden.
3.11
Vorenstaande brengt met zich dat de vordering van [gedaagde] voldoende onderbouwing mist, en daarom zal worden afgewezen.
3.12 [
gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze reconventionele procedure gevallen aan de zijde van Elmar, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 625,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten, tarief 2).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
-veroordeelt [gedaagde] om aan Elmar te betalen Afl. 951,26, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 6 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze conventionele procedure gevallen aan de zijde van Elmar, tot aan deze uitspraak begroot op afl. 100,-- aan verschotten en
Afl. 200,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door Elmar verzochte;
in reconventie
-wijst af het door [gedaagde] verzochte;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze reconventionele procedure gevallen aan de zijde van Elmar, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 625,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.